Shabbat Shalom!
Welkom bij Shoftim / Rechters
- de Profetische lezing van deze week.


Profetie 73, 117, 107;
Deuteronomium 16: 18–21: 9;
Jesaja 51: 12-52: 12;
Markus 14: 53-64;

Jesaja 51: 12-52: 12;

51

12 Ik, Ik ben het Die u troost. Wie bent u dat u bevreesd bent voor een sterveling die sterven moet, voor een mensenkind, gras, dat vergaat,
13 en dat u YAHUVEH vergeet, Die u gemaakt heeft, Die de hemel uitgespannen heeft en de aarde gegrondvest, en dat u voortdurend, de hele dag, angstig bent vanwege de woede van de onderdrukker, wanneer hij zich gereedmaakt om u te gronde te richten? Waar is dan de woede van de onderdrukker?
14 De geknevelde zal snel worden losgelaten, hij zal niet sterven in de put van ellende, zijn brood zal hem niet ontbreken.
15 Want Ik ben YAHUVEH, uw ELOHIM, Die de zee opzweept, zodat zijn golven bruisen, YAHUVEH van de legermachten is Zijn Naam.
16 Ik leg Mijn woorden in uw mond, en bedek u onder de schaduw van Mijn hand, om de hemel te planten en de aarde te grondvesten, om te zeggen tegen Sion: U bent Mijn volk.
17 Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem! U die uit de hand van YAHUVEH gedronken hebt
de beker van Zijn grimmigheid; de droesem uit de beker van bedwelming hebt u gedronken, opgedronken.
18 Er is niemand die haar zachtjes leidt van al de kinderen die zij heeft gebaard; er is niemand die haar hand grijpt onder al de kinderen die zij heeft grootgebracht.
19Deze twee dingen zijn u overkomen. Wie betuigt u zijn medeleven? Er is verwoesting en breuk, honger en zwaard. Door wie zal Ik u troosten?
20 Uw kinderen zijn uitgeput, zij liggen op de hoeken van alle straten, als een antilope in een net; zij zijn vol van de grimmigheid van YAHUVEH, van de bestraffing door uw ELOHIM.
21 Daarom, luister toch hiernaar, u die ellendig bent, dronken, maar niet van wijn.
22 Zo zegt uw Meester, YAHUVEH en uw ELOHIM, Die voor Zijn volk een rechtszaak zal voeren: Zie, Ik neem de beker van bedwelming uit uw hand, de droesem van de beker van Mijn grimmigheid – u zult die voortaan niet meer drinken.
23 Maar Ik zal hem geven in de hand van hen die u bedroeven, die tegen uw ziel zeiden: Werp je neer, dan lopen wij over je heen. En u legde uw rug neer als was u aarde, als was u de straat voor wie daaroverheen gaan.

52

1 Ontwaak, ontwaak, bekleed u met uw kracht, Sion, trek uw mooiste kleren aan, Jeruzalem, heilige stad! Want voortaan zal in u geen onbesnedene of onreine meer komen.
2 Schud het stof van u af, sta op, zet u neer, Jeruzalem, maak de ketenen om uw hals los, gevangene, dochter van Sion!
3 Want zo zegt YAHUVEH: Voor niets bent u verkocht, u zult ook zonder geld worden verlost.
4 Want zo zegt Adonai YAHUVEH: Vroeger daalde Mijn volk af naar Egypte om daar als vreemdeling te verblijven, en Assyrië heeft het zonder oorzaak onderdrukt.
5 En nu, wat staat Mij hier te doen? spreekt YAHUVEH. Want Mijn volk is voor niets weggevoerd, zijn overheersers doen het weeklagen, spreekt YAHUVEH, en voortdurend, heel de dag, wordt Mijn Naam gelasterd.
6 Daarom zal Mijn volk Mijn Naam kennen; daarom, op die dag, zal het weten dat Ik het Zelf ben Die spreekt: Zie, hier ben Ik.
7 Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van hem die het goede boodschapt, die vrede laat horen, die een goede boodschap brengt van het goede, die heil laat horen,
die tegen Sion zegt: Uw ELOHIM is Koning.
8 Een stem, uw wachters verheffen hun stem, tezamen juichen zij, want zij zullen het zien, oog in oog, als YAHUVEH terugkeert naar Sion.
9 Breek uit in gejubel, juich tezamen, puinhopen van Jeruzalem, want YAHUVEH heeft Zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost.
10 YAHUVEH heeft Zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle heidenvolken; en alle einden der aarde zien het heil van onze ELOHIM.
11 Vertrek, vertrek, ga daar weg, raak het onreine niet aan, ga uit haar midden weg, reinig u, u die de heilige voorwerpen van YAHUVEH draagt!
12 Maar u zult niet overhaast weggaan, u zult niet als op de vlucht gaan, want YAHUVEH zal vóór u uit trekken, en de ELOHIM van Israël zal uw achterhoede zijn.

Markus 14: 53-64;

53 En ze leidden YAHUSHUA weg naar de hogepriester; en bij hem kwamen al de overpriesters, de oudsten en de schriftgeleerden bijeen.
54 En Petrus volgde Hem op een afstand, tot binnen het paleis van de hogepriester, en hij zat er samen met de dienaars en warmde zich bij het vuur.
55 En de overpriesters en heel de Raad zochten een getuigenverklaring tegen YAHUSHUA om Hem te kunnen doden, maar vonden die niet.
56 Want velen legden een vals getuigenis tegen Hem af, maar de getuigenissen waren niet eensluidend.
57 Toen stonden er enigen op en legden een vals getuigenis tegen Hem af en zeiden:
58 Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal deze tempel, die met handen gemaakt is, afbreken en in drie dagen een andere, niet met handen gemaakt, bouwen.
59 En ook zo was hun getuigenis niet eensluidend.
60 En de hogepriester, die in het midden opstond, vroeg YAHUSHUA: Antwoordt U niets? Wat getuigen deze mensen tegen U?
61 Maar Hij zweeg en antwoordde niets. Opnieuw stelde de hogepriester Hem een vraag, en zei tegen Hem: Bent U de Messias, de Zoon van de Gezegende?
62 En YAHUSHUA zei: Ik ben het. En u zult de Zoon van YAHUVEH zien zitten aan de rechterhand van de kracht van ELOHIM en zien komen met de wolken van de hemel.
63 Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Waar hebben wij nog getuigen voor nodig?
64 U hebt de godslastering gehoord. Wat is uw mening? En zij allen oordeelden over Hem dat Hij schuldig was en de dood verdiende.