Shabbat Shalom!
Welkom bij Bamidbar / In de Wildernis
- de Torah lezing van deze week.


Profetie 51, 109, 45;
Numeri 1: 1-4: 20;
Hosea 1: 10-2: 20;
Romeinen 15: 1-7;
Torah Lezing

Numeri 1: 1-4: 20;

1

1 YAHUVEH sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï, in de tent van ontmoeting, op de eerste dag van de tweede maand, in het tweede jaar nadat zij uit het land Egypte waren vertrokken:
2 Neem het aantal op van heel de gemeenschap van de Israëlieten, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, al wie mannelijk is, hoofd voor hoofd.
3 Het gaat om ieder in Israël die met het leger uittrekt, van twintig jaar oud en daarboven. Die moet u tellen, ingedeeld naar hun legers, u en Aäron.
4 Van elke stam moet er een man bij u zijn die hoofd van zijn familie is.
5 Dit zijn de namen van de mannen die bij u moeten staan: van Ruben Elizur, de zoon van Sedeür,
6 van Simeon Selumiël, de zoon van Zurisaddai,
7 van Juda Nahesson, de zoon van Amminadab,
8 van Issaschar Nethaneël, de zoon van Zuar,
9 van Zebulon Eliab, de zoon van Helon.
10 Van de nakomelingen van Jozef: van Efraïm Elisama, de zoon van Ammihud, van Manasse Gamaliël, de zoon van Pedazur.
11 Van Benjamin Abidan, de zoon van Gideoni,
12 van Dan Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai,
13 van Aser Pagiël, de zoon van Ochran,
14 van Gad Eljasaf, de zoon van Dehuel,
15 van Naftali Ahira, de zoon van Enan.
16 Dat waren afgevaardigden van de gemeenschap, leiders van de stammen van hun vaderen; zij waren de hoofden van de duizenden van Israël.
17 Toen namen Mozes en Aäron deze mannen, die met hun namen aangewezen waren,
18 en zij riepen heel de gemeenschap bijeen, op de eerste dag van de tweede maand. En hoofd voor hoofd lieten zij die twintig jaar oud of daarboven waren, zich naar hun afkomst inschrijven, naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen.
19 Zoals YAHUVEH Mozes geboden had, telde hij hen in de woestijn Sinaï.
20 De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël, hun afstammelingen, waren er, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, hoofd voor hoofd, al wie mannelijk was, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
21 zij die geteld waren uit de stam Ruben: zesenveertigduizend vijfhonderd.
22 Van de zonen van Simeon, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, degenen van hen die geteld waren overeenkomstig het aantal namen, hoofd voor hoofd, al wie mannelijk was, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
23 zij die geteld waren uit de stam Simeon: negenenvijftigduizend driehonderd.
24 Van de zonen van Gad, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
25 zij die geteld waren uit de stam Gad: vijfenveertigduizend zeshonderdvijftig.
26 Van de zonen van Juda, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
27 zij die geteld waren uit de stam Juda: vierenzeventigduizend zeshonderd.
28 Van de zonen van Issaschar, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
29 zij die geteld waren uit de stam Issaschar: vierenvijftigduizend vierhonderd.
30 Van de zonen van Zebulon, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
31 zij die geteld waren uit de stam Zebulon: zevenenvijftigduizend vierhonderd.
32 Van de zonen van Jozef: de zonen van Efraïm, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
33 zij die geteld waren uit de stam Efraïm: veertigduizend vijfhonderd.
34 Van de zonen van Manasse, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
35 zij die geteld waren uit de stam Manasse: tweeëndertigduizend tweehonderd.
36 Van de zonen van Benjamin, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
37 zij die geteld waren uit de stam Benjamin: vijfendertigduizend vierhonderd.
38 Van de zonen van Dan, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
39 zij die geteld waren uit de stam Dan: tweeënzestigduizend zevenhonderd.
40 Van de zonen van Aser, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
41 zij die geteld waren uit de stam Aser: eenenveertigduizend vijfhonderd.
42 Van de zonen van Naftali, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken,
43 zij die geteld waren uit de stam Naftali: drieënvijftigduizend vierhonderd.
44 Dit waren degenen die Mozes telde, samen met Aäron en de leiders van Israël, twaalf mannen waren er, één man namens zijn familie.
45 Allen van de Israëlieten die geteld waren, allen die met het leger uittrokken in Israël, naar hun familie, van twintig jaar oud en daarboven;
46 allen die geteld waren, waren zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig man.
47 Maar de Levieten uit de stam van hun vaderen werden onder hen niet meegeteld,
48 want YAHUVEH had tot Mozes gesproken:
49 Alleen de stam Levi mag u niet meetellen en hun aantal mag u niet onder de Israëlieten opnemen.
50 Wat u betreft, stel de Levieten aan over de tabernakel van de getuigenis en over alle bijbehorende voorwerpen, ja, over alles wat erbij hoort. Zíj moeten de tabernakel en alle bijbehorende voorwerpen dragen. Zíj moeten dienen, en zij moeten hun kamp rondom de tabernakel opslaan.
51 En wanneer de tabernakel moet opbreken, dienen de Levieten hem uit elkaar te nemen, en wanneer de tabernakel halt moet houden, dienen de Levieten hem weer op te bouwen. En de onbevoegde die te dichtbij komt, moet ter dood gebracht worden.
52 De Israëlieten moeten hun kamp opslaan, ieder bij zijn eigen kamp en ieder bij zijn eigen vaandel, ingedeeld overeenkomstig hun legers,
53 maar de Levieten moeten hun kamp opslaan rondom de tabernakel van de getuigenis; dan zal er geen grote toorn op de gemeenschap van de Israëlieten komen. Zo moeten de Levieten de voorschriften met betrekking tot de tabernakel van de getuigenis in acht nemen.
54 De Israëlieten deden het. Overeenkomstig alles wat YAHUVEH Mozes geboden had, zo deden zij.

2

1 YAHUVEH sprak tot Mozes en tot Aäron:
2 De Israëlieten moeten hun kamp opslaan, ieder bij zijn vaandel, bij de herkenningstekens die behoren bij hun familie; zij moeten op enige afstand hun kamp opslaan rondom de tent van ontmoeting.
3 Zij dan die hun kamp opslaan in oostelijke richting, waar de zon opkomt, vallen onder het vaandel van het kamp van Juda, ingedeeld naar hun legers. De leider nu van de nakomelingen van Juda was Nahesson, de zoon van Amminadab.
4 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit vierenzeventigduizend zeshonderd man.
5 En de stam Issaschar moet naast hem zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Issaschar was Nethaneël, de zoon van Zuar.
6 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit vierenvijftigduizend vierhonderd man.
7 Dan de stam Zebulon. De leider nu van de nakomelingen van Zebulon was Eliab, de zoon van Helon.
8 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit zevenenvijftigduizend vierhonderd man.
9 Allen die geteld waren van het kamp van Juda waren honderdzesentachtigduizend vierhonderd man, ingedeeld naar hun legers. Zij moeten als eerste opbreken.
10 Het vaandel van het kamp van Ruben zal, ingedeeld naar hun legers, aan de zuidkant zijn. De leider nu van de nakomelingen van Ruben was Elizur, de zoon van Sedeür.
11 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit zesenveertigduizend vijfhonderd man.
12 En de stam Simeon moet naast hem zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Simeon was Selumiël, de zoon van Zurisaddai.
13 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit negenenvijftigduizend driehonderd man.
14 Dan de stam Gad. De leider nu van de nakomelingen van Gad was Eljasaf, de zoon van Rehuel.
15 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit vijfenveertigduizend zeshonderdvijftig man.
16 Allen die geteld waren van het kamp van Ruben waren honderdeenenvijftigduizend vierhonderdvijftig man, ingedeeld naar hun legers. Zij moeten als tweede opbreken.
17 Daarna moet de tent van ontmoeting opbreken, met het kamp van de Levieten, in het midden van de andere kampen. Zoals zij hun kamp opslaan, zo moeten zij opbreken, ieder op zijn eigen plaats, bij hun vaandels.
18 Het vaandel van het kamp van Efraïm moet, ingedeeld naar hun legers, aan de westkant het kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Efraïm was Elisama, de zoon van Ammihud.
19 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit veertigduizend vijfhonderd man.
20 En de stam Manasse moet naast hem zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Manasse was Gamaliël, de zoon van Pedazur.
21 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit tweeëndertigduizend tweehonderd man.
22 Dan de stam Benjamin. De leider nu van de nakomelingen van Benjamin was Abidan, de zoon van Gideoni.
23 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit vijfendertigduizend vierhonderd man.
24 Allen die geteld waren van het kamp van Efraïm waren honderdachtduizend en honderd man, ingedeeld naar hun legers. Zij moeten als derde opbreken.
25 Het vaandel van het kamp van Dan moet, ingedeeld naar hun legers, aan de noordkant zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Dan was Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai.
26 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit tweeënzestigduizend zevenhonderd man.
27 En de stam Aser moet naast hem zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Aser was Pagiël, de zoon van Ochran.
28 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit eenenveertigduizend vijfhonderd man.
29 Dan de stam Naftali. De leider nu van de nakomelingen van Naftali was Ahira, de zoon van Enan.
30 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit drieënvijftigduizend vierhonderd man.
31 Alle getelden van het kamp van Dan waren honderdzevenenvijftigduizend zeshonderd man. Zij moeten als laatste opbreken, bij hun vaandels.
32 Dit waren de getelden van de Israëlieten, ingedeeld naar hun familie; alle getelden van de kampen, ingedeeld naar hun legers, waren zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig man.
33 Maar de Levieten werden onder de Israëlieten niet meegeteld, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
34 De Israëlieten deden overeenkomstig alles wat YAHUVEH Mozes geboden had; zo sloegen zij hun kamp op bij hun vaandels, en zo braken zij op, ieder ingedeeld naar zijn geslachten en naar zijn familie.

3

1 Dit nu zijn de afstammelingen van Aäron en Mozes op de dag dat YAHUVEH met Mozes sprak op de berg Sinaï.
2 Dit nu zijn de namen van de zonen van Aäron: Nadab, de eerstgeborene; verder Abihu, Eleazar en Ithamar.
3 Dit zijn de namen van de zonen van Aäron, de gezalfde priesters, die gewijd zijn om als priester te dienen.
4 Nadab en Abihu waren voor het aangezicht van YAHUVEH gestorven, toen zij in de woestijn Sinaï vreemd vuur voor het aangezicht van YAHUVEH gebracht hadden. En zij hadden geen zonen, zodat Eleazar en Ithamar als priester dienden tijdens het leven van hun vader Aäron.
5 YAHUVEH sprak tot Mozes:
6 Laat de stam Levi naderbij komen en plaats hem vóór de priester Aäron om hem te dienen.
7 Zij moeten zijn taak en de taak van heel de gemeenschap vervullen, vóór de tent van ontmoeting, om de dienst van de tabernakel te verrichten.
8 En zij moeten zorg dragen voor al de voorwerpen van de tent van ontmoeting, en de taak van de Israëlieten vervullen door de dienst van de tabernakel te verrichten.
9 U moet de Levieten aan Aäron en zijn zonen geven. Zij zijn hem volledig gegeven uit de Israëlieten.
10 Maar Aäron en zijn zonen moet u opdragen dat zij hun priesterambt waarnemen. En de onbevoegde die te dichtbij komt, moet ter dood gebracht worden.
11 YAHUVEH sprak tot Mozes:
12 En Ik, zie, Ik neem de Levieten uit het midden van de Israëlieten, in plaats van elke eerstgeborene onder de Israëlieten, die de baarmoeder opent. De Levieten zullen Mij toebehoren,
13 want alle eerstgeborenen behoren Mij toe. Op de dag dat Ik alle eerstgeborenen in het land Egypte trof, heb Ik alle eerstgeborenen in Israël, van de mensen tot het vee, voor Mijzelf geheiligd. Zij behoren Mij toe. Ik ben YAHUVEH.
14 YAHUVEH sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï:
15 Tel de nakomelingen van Levi, ingedeeld naar hun families en naar hun geslachten; al wie mannelijk is, van één maand oud en daarboven, moet u tellen.
16 En Mozes telde hen op bevel van YAHUVEH, zoals geboden was.
17 Dit waren de zonen van Levi met hun namen: Gerson, Kahath en Merari.
18 Dit zijn de namen van de zonen van Gerson, ingedeeld naar hun geslachten: Libni en Simeï.
19 En de zonen van Kahath, ingedeeld naar hun geslachten: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël.
20 En de zonen van Merari, ingedeeld naar hun geslachten: Maheli en Musi. Dit zijn de geslachten van de Levieten, naar hun families.
21 Van Gerson stamde het geslacht van de Libnieten en het geslacht van de Simeïeten af. Dit zijn de geslachten van de Gersonieten.
22 Het aantal van hen die geteld waren, betrof al wie mannelijk waren van één maand oud en daarboven. Het aantal van hen die geteld waren, was zevenduizend vijfhonderd.
23 De geslachten van de Gersonieten moeten hun kamp opslaan achter de tabernakel, aan de westkant.
24 De leider nu van de familie van de Gersonieten was Eljasaf, de zoon van Laël.
25 En de taak van de nakomelingen van Gerson in de tent van ontmoeting was de zorg voor de tabernakel en de tent, de dekkleden ervan, het gordijn voor de ingang van de tent van ontmoeting,
26 en de kleden van de voorhof en het gordijn voor de ingang van de voorhof, die rondom de tabernakel en het altaar zijn, met de bijbehorende touwen, ja, voor heel de dienst ervan.
27 Van Kahath stammen af het geslacht van de Amramieten, het geslacht van de Jizharieten, het geslacht van de Hebronieten en het geslacht van de Uzziëlieten. Dit zijn de geslachten van de Kahathieten.
28 Het aantal van al degenen die mannelijk waren van één maand oud en daarboven, was achtduizend zeshonderd; zij vervulden de taak ten behoeve van het heiligdom.
29 De geslachten van de nakomelingen van Kahath moeten hun kamp opslaan terzijde van de tabernakel, aan de zuidkant.
30 De leider nu van de familie van de geslachten van de Kahathieten was Elizafan, de zoon van Uzziël.
31 En hun taak was de zorg voor de ark, de tafel, de kandelaar, de altaren en de voorwerpen van het heiligdom, waarmee ze de dienst verrichtten, en het gordijn, ja, voor heel de dienst ervan.
32 De leider die boven de leiders van Levi stond was Eleazar, de zoon van de priester Aäron. Hij had het opzicht over hen die de taak ten behoeve van het heiligdom vervulden.
33 Van Merari stammen af het geslacht van de Mahelieten en het geslacht van de Musieten. Dit zijn de geslachten van Merari.
34 Het aantal van degenen van hen die geteld waren van al wie mannelijk waren, van één maand oud en daarboven, was zesduizend tweehonderd.
35 De leider nu van de familie van de geslachten van Merari was Zuriël, de zoon van Abichaïl; zij moeten hun kamp opslaan terzijde van de tabernakel, aan de noordkant.
36 En de opgedragen taak van de nakomelingen van Merari was de zorg voor de planken van de tabernakel, met zijn dwarsbalken, zijn pilaren, zijn voetstukken, en al zijn voorwerpen, ja, voor heel de dienst ervan.
37 Eveneens voor de pilaren rond de voorhof, de bijbehorende voetstukken, de bijbehorende pinnen met de bijbehorende touwen.
38 Zij nu die hun kamp vóór de tabernakel, aan de oostkant, moeten opslaan, dus vóór de tent van ontmoeting, waar de zon opkomt, zijn Mozes, en Aäron met zijn zonen, die de taak ten behoeve van het heiligdom vervullen, in naam van de Israëlieten. De onbevoegde die te dichtbij komt, moet ter dood gebracht worden.
39 Al degenen van de Levieten die geteld waren, die Mozes en Aäron, op bevel van YAHUVEH, ingedeeld naar hun geslachten telden, al wie mannelijk waren van één maand oud en daarboven, waren tweeëntwintigduizend.
40 YAHUVEH zei tegen Mozes: Tel alle mannelijke eerstgeborenen onder de Israëlieten, van één maand oud en daarboven; en neem het aantal van hun namen op.
41 En neem voor Mij de Levieten – Ik ben YAHUVEH – in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten, en het vee van de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder het vee van de Israëlieten.
42 Mozes telde, zoals YAHUVEH hem geboden had, alle eerstgeborenen onder de Israëlieten.
43 Het aantal namen van alle mannelijke eerstgeborenen van één maand oud en daarboven, overeenkomstig degenen van hen die geteld waren, was tweeëntwintigduizend tweehonderd drieënzeventig.
44 YAHUVEH sprak tot Mozes:
45 Neem de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten, en het vee van de Levieten in plaats van hun vee; de Levieten zullen Mij toebehoren. Ik ben YAHUVEH.
46 Wat betreft de tweehonderddrieënzeventig eerstgeborenen van de Israëlieten die vrijgekocht moeten worden, die het getal van de Levieten te boven gaan,
47 moet u per hoofd vijf sikkel innen. U moet die innen, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom. Die sikkel is twintig gera waard.
48 En dat geld moet u aan Aäron en aan zijn zonen geven, als losgeld voor degenen die vrijgekocht moeten worden van hen die het getal van de Levieten te boven gaan.
49 Toen inde Mozes dat losgeld voor hen die het getal te boven gingen, van degenen die door de Levieten vrijgekocht waren.
50 Voor de eerstgeborenen van de Israëlieten inde hij dat geld: duizend driehonderdvijfenzestig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom.
51 En Mozes gaf dat losgeld aan Aäron en aan zijn zonen, op

4

1 YAHUVEH sprak tot Mozes en tot Aäron:
2 Neem het aantal op van de nakomelingen van Kahath, uit het midden van de nakomelingen van Levi, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families,
3 van dertig jaar oud en daarboven, tot vijftig jaar oud, ieder die tot de dienst verplicht is, om het werk in de tent van ontmoeting te verrichten.
4 Dit is de dienst van de nakomelingen van Kahath in de tent van ontmoeting: de zorg voor het allerheiligste.
5 Bij het opbreken van het kamp moeten Aäron en zijn zonen komen en het voorhangsel ter afscherming losmaken, en daarmee moeten ze de ark van de getuigenis bedekken.
6 Zij moeten er een deken van zeekoeienhuid overheen leggen, en daarover een geheel blauwpurperen kleed uitspreiden en zijn draagbomen aanbrengen.
7 Ook over de tafel van de toonbroden moeten zij een blauwpurperen kleed uitspreiden, en daarop de schotels en de schalen zetten, de kommen en de kannen voor het plengoffer; ook het brood dat voortdurend aanwezig is, moet daarop liggen.
8 Daarna moeten zij een scharlakenrood kleed daarover uitspreiden en dat met een dekkleed van zeekoeienhuiden bedekken, en zij moeten zijn draagbomen aanbrengen.
9 Dan moeten zij een blauwpurperen kleed nemen en daarmee de kandelaar die het licht draagt, bedekken, en de bijbehorende lampen, de bijbehorende snuiters, de bijbehorende vuurschalen, en alle olievaatjes waarmee ze daaraan de dienst verrichten.
10 Zij moeten hem ook met alle bijbehorende voorwerpen in een dekkleed van zeekoeienhuiden leggen en hem op de draagbaar zetten.
11 En over het gouden altaar moeten zij een blauwpurperen kleed uitspreiden en dat met een dekkleed van zeekoeienhuiden bedekken, en zij moeten zijn draagbomen aanbrengen.
12 Zij moeten verder alle voorwerpen voor de dienst nemen, waarmee zij in het heiligdom de dienst verrichten, en die in een blauwpurperen kleed leggen, en die met een dekkleed van zeekoeienhuiden bedekken en het op de draagbaar zetten.
13 Zij moeten de as van het altaar verwijderen, en daarover een roodpurperen kleed uitspreiden,
14 en daarop al zijn voorwerpen leggen, waarmee zij de dienst met betrekking tot het altaar verrichten: de vuurschalen, de vorken, de scheppen, de sprengbekkens, kortom alle voorwerpen voor het altaar; en zij moeten daarover een deken van zeekoeienhuiden uitspreiden, en zijn draagbomen aanbrengen.
15 Als Aäron en zijn zonen bij het opbreken van het kamp het bedekken van het heiligdom en van alle voorwerpen in het heiligdom voltooid hebben, mogen de nakomelingen van Kahath daarna komen om alles te dragen; maar zij mogen dat heilige niet aanraken, opdat zij niet sterven. Dit is wat de nakomelingen van Kahath in de tent van ontmoeting moeten dragen.
16 Eleazar nu, de zoon van de priester Aäron, heeft het opzicht over de olie voor het licht, het geurige reukwerk, het voortdurende graanoffer en de zalfolie. Hij heeft het opzicht over heel de tabernakel en alles wat zich daarin bevindt, over het heiligdom en de bijbehorende voorwerpen.
17 YAHUVEH sprak tot Mozes en tot Aäron:
18 U mag uit het midden van de Levieten de stam van de geslachten van de Kahathieten niet laten uitroeien.
19 Maar dit moet u voor hen doen, opdat zij in leven blijven en niet sterven als zij tot het allerheiligste naderen: Aäron en zijn zonen moeten naar binnen gaan en hun hun taken opleggen, iedere man zijn dienst en wat hij dragen moet.
20 Zij mogen echter niet naar binnen gaan om het heilige te zien, al is het maar een ogenblik, want dan zullen zij sterven.