21 Dit zijn de getelde voorwerpen voor de tabernakel, de tabernakel van de
getuigenis, die op bevel van Mozes geteld zijn door de dienst van de Levieten
onder leiding van Ithamar, de zoon van de priester Aäron.
22 Bezaleël nu, de zoon van Uri, de zoon van Hur, uit de stam Juda, heeft alles
wat YAHUVEH aan Mozes geboden had, gemaakt,
23 en met hem Aholiab, de zoon van Ahisamach, uit de stam Dan, een graveerder,
kunstenaar en maker van borduurwerk van blauwpurperen, roodpurperen en
scharlakenrode wol en van fijn linnen.
24 Al het goud dat bij het werk gebruikt werd, bij al het werk aan het heiligdom,
namelijk het goud afkomstig van het beweegoffer, bedroeg negenentwintig talent
en zevenhonderddertig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom.
25 En het zilver van hen die geteld waren uit de gemeenschap, was honderd talent
en duizend zevenhonderdvijfenzeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het
heiligdom.
26 Eén beka per persoon, dat is een halve sikkel, gerekend volgens de sikkel van
het heiligdom, voor ieder die bij de getelde personen van twintig jaar oud en
daarboven ging behoren, zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig man.
27 Ook was er honderd talent zilver om de voetstukken van het heiligdom en de
voetstukken van het voorhangsel te gieten: honderd voetstukken voor honderd
talent, één talent per voetstuk.
28 Van de duizend zevenhonderdvijfenzeventig sikkel maakte hij de haken aan de
pilaren; hij overtrok hun koppen, en maakte er verbindingsstukken aan vast.
29 Het koper van het beweegoffer bedroeg zeventig talent en tweeduizend
vierhonderd sikkel.
30 Daarvan maakte hij de voetstukken bij de ingang van de tent van ontmoeting,
het koperen altaar, het koperen rooster dat daarbij hoorde, al de voorwerpen van
het altaar,
31 de voetstukken rondom de voorhof, de voetstukken bij de poort van de voorhof,
alle pinnen voor de tabernakel en alle pinnen rondom de voorhof.
39
1 Toen maakten zij uit de blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol
ambtskleding voor de dienst in het heiligdom; ook maakten zij de geheiligde
kleding die voor Aäron bestemd was, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
2 Men maakte de efod van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode
wol en van dubbeldraads fijn linnen.
3 Toen pletten zij gouden platen en men sneed er draden van om ze te verwerken
tussen de blauwpurperen wol, tussen de roodpurperen wol, tussen de
scharlakenrode wol en tussen het dubbeldraads fijn linnen, werk van een
kunstenaar.
4 Zij maakten er schouderstukken voor die de efod aan zijn beide uiteinden
bijeenhielden; hij vormde één geheel.
5 En de kunstige band van de efod, die erop vastzat, vormde er één geheel mee en
was op dezelfde manier gemaakt: van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en
scharlakenrode wol en van dubbeldraads fijn linnen, zoals Adonai Mozes geboden
had.
6 Vervolgens bewerkten zij de onyxstenen, gevat in gouden kassen, gegraveerd
zoals men zegels graveert, met de namen van de zonen van Israël erin.
7 En hij bevestigde ze op de schouderstukken van de efod als gedenkstenen voor
de Israëlieten, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
8 Vervolgens maakte hij de borsttas, werk van een kunstenaar, op dezelfde manier
als de efod: van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en
van dubbeldraads fijn linnen.
9 Hij was vierkant. Zij maakten de borsttas dubbelgevouwen; een span was zijn
lengte en een span zijn breedte, dubbelgevouwen.
10 Toen vulden zij hem op met vier rijen edelstenen: een rij van een robijn, een
topaas en een karbonkel; dit is de eerste rij.
11 De tweede rij: een smaragd, een saffier en een diamant.
12 De derde rij: een hyacint, een agaat en een amethist.
13 Ten slotte de vierde rij: een turkoois, een onyx en een jaspis; ze waren in
hun kassen in goud gevat.
14 En wat de stenen met de namen van de zonen van Israël betreft, dat waren er
twaalf in getal, overeenkomend met hun namen, met zegel graveringen per man bij
zijn naam, in overeenstemming met de twaalf stammen.
15 Zij maakten vervolgens aan de borsttas ineengedraaide kettinkjes, als
vlechtwerk van zuiver goud.
16 En zij maakten twee gouden kassen en twee gouden ringen; en zij maakten de
twee ringen aan de beide uiteinden van de borsttas vast.
17 Zij maakten ook de beide gevlochten gouden kettinkjes aan de twee ringen aan
de uiteinden van de borsttas vast.
18 De beide andere uiteinden van de twee gevlochten kettinkjes maakten zij
daarna vast aan de twee kassen; toen maakten zij ze vast aan de schouderstukken
van de efod, aan de voorkant ervan.
19 Toen maakten zij nog twee gouden ringen en bevestigden die aan de beide
andere uiteinden van de borsttas, op de zoom ervan, die aan de kant van de efod,
aan de binnenkant zit.
20 Daarna maakten zij nog twee gouden ringen en maakten die vast aan de beide
schouderstukken van de efod, van onderen af, aan de voorkant ervan, dicht bij
zijn verbinding, boven op de kunstige band van de efod.
21 Zij bonden ten slotte de borsttas met zijn eigen ringen aan de ringen van de
efod met een blauwpurperen koord, zodat hij aan de kunstige band van de efod
vastzat en de borsttas niet van de efod kon losraken, zoals YAHUVEH Mozes
geboden had.
22 Vervolgens maakte hij het bovenkleed van de efod, werk van een wever, geheel
van blauwpurperen wol.
23 De halsopening van het bovenkleed was in het midden ervan, net als de opening
van een leren pantser; de opening had rondom een zoom, zodat ze niet kon
inscheuren.
24 Verder maakten zij op de zomen van het bovenkleed granaatappels van
blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol, dubbeldraads geweven.
25 Zij maakten ook belletjes van zuiver goud en maakten de belletjes tussen de
granaatappels vast, te weten rondom op de zomen van het bovenkleed, tussen de
granaatappels,
26 zodat er een belletje en daarna een granaatappel was, en weer een belletje en
een granaatappel, rondom op de zomen van het bovenkleed. Dit alles was om te
kunnen dienen, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
27 Zij maakten voor Aäron en zijn zonen ook de onderkleren van fijn linnen, werk
van een wever,
28 de tulband van fijn linnen, de sierlijke hoofddoeken van fijn linnen, de
linnen broeken van dubbeldraads fijn linnen,
29 en de gordel van dubbeldraads fijn linnen en van blauwpurperen, roodpurperen
en scharlakenrode wol, borduurwerk, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
30 Zij maakten ook een plaat van zuiver goud, de heilige diadeem, en zij maakten
daarin een inscriptie met zegelgraveringen: DE HEILIGHEID VAN YAHUVEH.
31 En zij maakten daaraan een blauwpurperen wollen koord vast om boven op de
tulband te bevestigen, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
32 Zo werd al het werk aan de tabernakel, aan de tent van ontmoeting voltooid;
de Israëlieten maakten het namelijk overeenkomstig alles wat YAHUVEH Mozes
geboden had, zo deden zij het.
33 Daarna brachten zij de tabernakel naar Mozes, de tent en alle bijbehorende
voorwerpen: zijn haken, planken, dwarsbalken, pilaren en voetstukken;
34 het dekkleed van roodgeverfde ramshuiden, het dekkleed van zeekoeienhuiden,
het voorhangsel ter afscherming,
35 de ark van de getuigenis, zijn draagbomen en het verzoendeksel,
36 de tafel met alle bijbehorende voorwerpen, de toonbroden,
37 de zuiver gouden kandelaar met zijn lampen – de lampen die men moest
gereedmaken – en alle bijbehorende voorwerpen, de olie voor het licht,
38 het gouden altaar, de zalfolie, het geurige reukwerk, het gordijn voor de
ingang van de tent,
39 het koperen altaar, het koperen rooster dat daarbij hoort, zijn draagbomen en
alle bijbehorende voorwerpen, het wasvat met zijn voetstuk,
40 de kleden voor de voorhof, zijn pilaren en bijbehorende voetstukken, het
gordijn voor de poort van de voorhof met de bijbehorende touwen, de bijbehorende
pinnen en alle voorwerpen voor de dienst in de tabernakel, voor de tent van
ontmoeting,
41 de ambtskleding om in het heiligdom te dienen, de geheiligde kleding van de
priester Aäron en de kleding van zijn zonen om daarin als priester te kunnen
dienen.
42 Overeenkomstig alles wat YAHUVEH Mozes geboden had, zo hebben de Israëlieten
heel het werk verricht.
43 En Mozes zag heel het werk, en zie, zij hadden het gemaakt zoals YAHUVEH
geboden had, zo hadden zij het gemaakt. Toen zegende Mozes hen.
40
1 Toen sprak YAHUVEH tot Mozes:
2 Op de eerste dag van de eerste maand moet u de tabernakel, de tent van
ontmoeting, opbouwen.
3 U moet de ark van de getuigenis erin zetten, en de ark met het voorhangsel
afschermen.
4 Daarna moet u de tafel naar binnen brengen en schikken wat daarop geschikt
moet worden. Verder moet u de kandelaar naar binnen brengen en zijn lampen
aansteken.
5 Dan moet u het gouden altaar voor het reukwerk vóór de ark van de getuigenis
plaatsen en het gordijn voor de ingang van de tabernakel ophangen.
6 Vervolgens moet u het brandoffer altaar vóór de ingang van de tabernakel, de
tent van ontmoeting, plaatsen.
7 Het wasvat moet u tussen de tent van ontmoeting en het altaar plaatsen en u
moet er water in doen.
8 De voorhof moet u eromheen zetten en het gordijn voor de poort van de voorhof
ophangen.
9 Dan moet u de zalfolie nemen en de tabernakel met alles wat zich erin bevindt,
zalven. U moet hem heiligen met alle bijbehorende voorwerpen, dan zal hij heilig
zijn.
10 Vervolgens moet u het brandoffer altaar en alle bijbehorende voorwerpen
zalven. U moet het altaar heiligen, dan zal het altaar allerheiligst zijn.
11 Daarna moet u het wasvat met zijn voetstuk zalven; u moet ze heiligen.
12 Dan moet u Aäron en zijn zonen bij de ingang van de tent van ontmoeting laten
komen, en hen met het water wassen.
13 U moet Aäron de geheiligde kleding aantrekken, hem zalven, en hem heiligen,
zodat hij Mij als priester kan dienen.
14 Vervolgens moet u zijn zonen naderbij laten komen en hun de onderkleren
aantrekken.
15 Dan moet u hen zalven zoals u hun vader gezalfd hebt, zodat zij Mij als
priester kunnen dienen. En het zal gebeuren dat hun zalving voor hen een eeuwig
priesterambt zal betekenen, al hun generaties door.
16 Mozes deed overeenkomstig alles wat YAHUVEH hem geboden had, zo deed hij.
17 En het gebeurde in de eerste maand, in het tweede jaar, op de eerste dag van
de maand, dat de tabernakel opgebouwd werd.
18 Mozes richtte de tabernakel op. Hij plaatste zijn voetstukken, bracht de
bijbehorende planken aan, maakte de dwarsbalken ervan vast en richtte zijn
pilaren op,
19 spreidde de tent uit over de tabernakel, en legde het dekkleed van de tent
erbovenop, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
20 Toen nam hij de getuigenis en legde die in de ark. Hij bevestigde de
draagbomen aan de ark en legde het verzoendeksel boven op de ark.
21 Hij bracht de ark in de tabernakel, hing het voorhangsel ter afscherming op
en schermde de ark van de getuigenis af, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
22 Vervolgens plaatste hij de tafel in de tent van ontmoeting, aan de noordkant
van de tabernakel, buiten het voorhangsel.
23 En hij schikte daarop het brood dat daarop geschikt moest worden, voor het
aangezicht van YAHUVEH, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
24 Vervolgens zette hij de kandelaar in de tent van ontmoeting, tegenover de
tafel, aan de zuidkant van de tabernakel.
25 En hij stak de lampen aan voor het aangezicht van YAHUVEH, zoals YAHUVEH
Mozes geboden had.
26 Daarna zette hij het gouden altaar in de tent van ontmoeting, vóór het
voorhangsel,
27 en hij liet daarop geurig reukwerk in rook opgaan, zoals YAHUVEH Mozes
geboden had.
28 Ook hing hij het gordijn op voor de ingang van de tabernakel.
29 En hij zette het brandofferaltaar bij de ingang van de tabernakel, de tent
van ontmoeting; hij bracht daarop het brandoffer en het graanoffer, zoals
YAHUVEH Mozes geboden had.
30 Vervolgens plaatste hij het wasvat tussen de tent van ontmoeting en het
altaar, en hij deed er water in om te wassen.
31 Mozes, Aäron en zijn zonen wasten daarmee hun handen en hun voeten.
32 Telkens wanneer zij de tent van ontmoeting binnengingen en het altaar
naderden, wasten zij zich, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
33 Hij richtte ten slotte de voorhof op, rondom de tabernakel en het altaar, en
hij hing het gordijn van de poort van de voorhof op. Zo voltooide Mozes het werk.
34 Toen overdekte de wolk de tent van ontmoeting, en de heerlijkheid van YAHUVEH
vervulde de tabernakel,
35 zodat Mozes de tent van ontmoeting niet kon binnengaan, omdat de wolk daarop
bleef en de heerlijkheid van YAHUVEH de tabernakel vervulde.
36 Telkens als de wolk opsteeg van boven de tabernakel, braken de Israëlieten op
tijdens al hun tochten.
37 Maar als de wolk niet opsteeg, braken zij niet op, tot op de dag dat hij
opsteeg.
38 Want de wolk van YAHUVEH was overdag op de tabernakel, en 's nachts was er
een vuur in, voor de ogen van heel het huis van Israël tijdens al hun tochten.