20 Ú moet de Israëlieten gebieden dat zij zuivere olie, uit gestoten olijven,
voor u meenemen voor het licht, om voortdurend een lamp te laten branden.
21 In de tent van ontmoeting, aan de buitenkant van het voorhangsel dat
tegenover de getuigenis is, moeten Aäron en zijn zonen die verzorgen, van de
avond tot de ochtend, voor het aangezicht van Adonai. Dit is voor de Israëlieten
een eeuwige verordening, al hun generaties door.
28
1 Wat u betreft, laat uw broer Aäron en zijn zonen die bij hem zijn, bij u komen
uit het midden van de Israëlieten om Mij als priester te dienen: Aäron, Nadab en
Abihu, Eleazar en Ithamar, de zonen van Aäron.
2 Dan moet u voor uw broer Aäron geheiligde kleding maken om hem waardigheid en
aanzien te geven.
3 En ú moet spreken tot allen die wijs van hart zijn, die Ik met een geest van
wijsheid vervuld heb, dat zij de kleding van Aäron moeten maken om hem te
heiligen, zodat hij Mij als priester kan dienen.
4 Dit zijn dan de kledingstukken die zij moeten maken: een borsttas, een efod,
een bovenkleed, een onderkleed van bewerkte stof, een tulband en een gordel. Zij
moeten namelijk voor uw broer Aäron en voor zijn zonen geheiligde kleding maken
om Mij als priester te dienen.
5 En zíj moeten daarvoor het goud en de blauwpurperen, de roodpurperen, en de
scharlakenrode wol en het fijn linnen nemen.
6 Vervolgens moeten zij de efod maken van goud, van blauwpurperen, roodpurperen
en scharlakenrode wol en van dubbeldraads fijn linnen, werk van een kunstenaar.
7 Hij moet twee schouderstukken hebben die de efod aan zijn beide uiteinden
bijeenhouden, zodat hij één geheel vormt.
8 En de kunstige band van zijn efod die erop vastzit, moet op dezelfde manier
gemaakt worden en er één geheel mee vormen: van goud, blauwpurperen,
roodpurperen en scharlakenrode wol en dubbeldraads fijn linnen.
9 Vervolgens moet u twee onyxstenen nemen en daarin de namen van de zonen van
Israël graveren:
10 zes van hun namen op de ene steen, en de namen van de zes overige op de
andere steen, in de volgorde van hun geboorte.
11 Als werk van een graveerder van edelstenen, zoals men zegels graveert, moet u
de twee stenen graveren, met de namen van de zonen van Israël. U moet ze zó
maken dat ze gevat zijn in gouden kassen.
12 Dan moet u de twee stenen op de schouderstukken van de efod bevestigen, als
gedenkstenen voor de Israëlieten. Aäron moet hun namen namelijk ter gedachtenis
voor het aangezicht van YAHUVEH op zijn beide schouders dragen.
13 U moet ook gouden kassen maken
14 en twee kettinkjes van zuiver goud. U moet ze ineengedraaid maken, als
vlechtwerk, en de gevlochten kettinkjes vastmaken aan de kassen.
15 Vervolgens moet u een borsttas van de beslissing maken, werk van een
kunstenaar. U moet hem maken op dezelfde manier als de efod: van goud, van
blauwpurperen, roodpurperen, en scharlakenrode wol, en van dubbeldraads fijn
linnen moet u hem maken.
16 Vierkant moet hij zijn en dubbelgevouwen, zijn lengte moet een span zijn en
zijn breedte een span.
17 Dan moet u hem opvullen met een edelsteenvulling, vier rijen edelstenen: een
rij van een robijn, een topaas en een karbonkel; dit is de eerste rij.
18 De tweede rij: een smaragd, een saffier en een diamant.
19 De derde rij: een hyacint, een agaat en een amethist.
20 Ten slotte de vierde rij: een turkoois, een onyx en een jaspis; ze moeten in
hun zettingen in goud gevat zijn.
21 En de stenen moeten twaalf in getal zijn, overeenkomstig de namen van de
zonen van Israël, overeenkomend met hun namen. De stenen moeten zegelgraveringen
krijgen, ieder met zijn naam. Zij zijn voor de twaalf stammen bestemd.
22 Verder moet u op de borsttas ineengedraaide kettinkjes maken, vlechtwerk van
zuiver goud.
23 Vervolgens moet u op de borsttas twee gouden ringen maken, en de beide ringen
vastmaken aan de twee uiteinden van de borsttas.
24 Dan moet u de beide gevlochten gouden kettinkjes vastmaken aan de twee ringen
aan de uiteinden van de borsttas.
25 Dan moet u de twee andere uiteinden van de beide gevlochten kettinkjes
vastmaken aan de twee kassen. U moet ze vastmaken aan de schouderstukken van de
efod, aan de voorkant ervan.
26 U moet nog twee gouden ringen maken en ze bevestigen aan de beide andere
uiteinden van de borsttas, op de zoom ervan, die aan de kant van de efod, aan de
binnenkant ligt.
27 Daarna moet u nogmaals twee gouden ringen maken en ze vastmaken aan de beide
schouderstukken van de efod, van onderen af, aan de voorkant, dicht bij zijn
verbinding, boven op de kunstige band van de efod.
28 Men moet verder de borsttas met zijn eigen ringen aan de ringen van de efod
vastbinden met een blauwpurperen koord, zodat hij boven de kunstige band van de
efod vastzit en de borsttas niet van de efod kan losraken.
29 Zo zal Aäron de namen van de zonen van Israël op de borsttas van de
beslissing, op zijn hart dragen, als hij in het heiligdom binnenkomt, tot een
voortdurende gedachtenis voor het aangezicht van YAHUVEH.
30 En u moet in de borsttas van de beslissing de urim en de tummim doen, zodat
die op het hart van Aäron zijn, als hij binnenkomt voor het aangezicht van
YAHUVEH. Zo zal Aäron de beslissing voor de Israëlieten voortdurend op zijn hart
dragen voor het aangezicht van YAHUVEH.
31 U moet ook het bovenkleed van de efod geheel van blauwpurperen wol maken.
32 Zijn halsopening moet dan in het midden ervan zijn. Zijn opening moet rondom
een zoom hebben, werk van een wever. Het moet net zo'n opening hebben als bij
een leren pantser, zodat het niet kan inscheuren.
33 Vervolgens moet u op de zomen ervan granaatappels van blauwpurperen,
roodpurperen en scharlakenrode wol maken, dus rondom op zijn zomen, en
daartussenin gouden belletjes, rondom.
34 Een gouden belletje, daarna een granaatappel, dan weer een gouden belletje en
een granaatappel, rondom op de zomen van het bovenkleed.
35 Aäron moet dat namelijk dragen wanneer hij dienstdoet, zodat het geluid ervan
gehoord wordt als hij in het heiligdom binnenkomt voor het aangezicht van
YAHUVEH, en als hij naar buiten gaat, opdat hij niet zal sterven.
36 U moet ook een plaat maken van zuiver goud en daarin graveren, zoals men
zegels graveert: DE HEILIGHEID VAN DE HEERE (YAHUVEH).
37 U moet die bevestigen met een blauwpurperen koord, zodat hij aan de tulband
vastzit. Hij moet aan de voorkant van de tulband zitten.
38 Hij moet namelijk op het voorhoofd van Aäron zijn, zodat Aäron de
ongerechtigheid kan dragen van de geheiligde gaven die de Israëlieten brengen,
ja, van al hun geheiligde geschenken. Hij moet namelijk voortdurend op zijn
voorhoofd zijn om hen aangenaam te maken voor het aangezicht van Adonai.
39 U moet vervolgens het onderkleed weven, van fijn linnen. U moet ook een
tulband van fijn linnen maken, maar de gordel moet u van borduurwerk maken.
40 U moet voor de zonen van Aäron ook onderkleren maken en u moet voor hen
gordels maken. Ook moet u voor hen hoofddoeken maken die hun waardigheid en
aanzien geven.
41 U moet ze uw broer Aäron en zijn zonen met hem aantrekken en hen zalven,
wijden en heiligen, zodat zij Mij als priester kunnen dienen.
42 Vervolgens moet u linnen broeken voor hen maken om de schaamdelen te bedekken;
ze moeten van de heupen tot op de dijen reiken.
43 Aäron en zijn zonen moeten ze namelijk dragen, als zij de tent van ontmoeting
binnenkomen, of als zij tot het altaar naderen om in het heiligdom te dienen,
opdat zij geen ongerechtigheid op zich laden en sterven. Dit is een eeuwige
verordening voor hem en voor zijn nageslacht na hem.
29
1 Dit nu is wat u met hen moet doen om hen te heiligen, om Mij als priester te
dienen: Neem één jonge stier – het jong van een rund – en twee rammen zonder
enig gebrek,
2 ongezuurd brood, ongezuurde koeken gemengd met olie, en ongezuurde platte
koeken met olie bestreken. U moet ze maken van meelbloem.
3 U moet ze dan in één mand leggen en ze in de mand naar het heiligdom brengen,
evenals de jonge stier en de twee rammen.
4 Dan moet u Aäron en zijn zonen naar voren laten komen, naar de ingang van de
tent van ontmoeting, en hen met het water wassen.
5 Vervolgens moet u de kleding nemen en Aäron het onderkleed, het bovenkleed van
de efod, de efod en de borsttas aantrekken en hem de kunstige band van de efod
ombinden.
6 Dan moet u de tulband op zijn hoofd zetten en de heilige diadeem aan de
tulband vastmaken.
7 Dan moet u de zalfolie nemen en die op zijn hoofd gieten. Zo moet u hem zalven.
8 Vervolgens moet u zijn zonen naderbij laten komen en hen de onderkleren laten
aantrekken.
9 Dan moet u hun de gordel ombinden, Aäron en zijn zonen, en hun de hoofddoeken
omwikkelen, opdat zij het priesterambt bezitten als een eeuwige verordening. Zo
moet u Aäron en zijn zonen tot priester wijden.
10 Vervolgens moet u de jonge stier naderbij laten komen, vóór de tent van
ontmoeting, en Aäron en zijn zonen moeten hun handen op de kop van de jonge
stier leggen.
11 Dan moet u de jonge stier voor het aangezicht van Adonai slachten, bij de
ingang van de tent van ontmoeting.
12 Vervolgens moet u een deel van het bloed van de jonge stier nemen, en dat met
uw vinger op de hoorns van het altaar strijken. Al het overige bloed moet u dan
aan de voet van het altaar uitgieten.
13 Dan moet u al het vet dat de ingewanden bedekt, het net over de lever en de
beide nieren met het vet dat eraan vastzit, nemen en op het altaar in rook laten
opgaan.
14 Maar het vlees van de jonge stier, zijn huid en zijn mest moet u buiten het
kamp met vuur verbranden: het is een zondoffer.
15 Vervolgens moet u de ene ram nemen, en Aäron en zijn zonen moeten hun handen
op de kop van de ram leggen.
16 U moet de ram slachten, zijn bloed nemen en dat rondom op het altaar
sprenkelen.
17 Dan moet u de ram in stukken verdelen, zijn ingewanden en zijn poten wassen
en die op zijn rompstukken en kop leggen.
18 U moet ten slotte de hele ram op het altaar in rook laten opgaan. Het is een
brandoffer voor YAHUVEH, een aangename geur. Het is een vuuroffer voor YAHUVEH.
19 En u moet de andere ram nemen en Aäron en zijn zonen moeten hun handen op de
kop van de ram leggen.
20 U moet de ram slachten, wat van zijn bloed nemen en dat strijken op de
rechteroorlel van Aäron en op de rechteroorlel van zijn zonen, op de duim van
hun rechterhand en op de grote teen van hun rechtervoet. Daarna moet u het
overige bloed rondom op het altaar sprenkelen.
21 Dan moet u wat van het bloed nemen dat op het altaar is, en van de zalfolie,
en dat sprenkelen op Aäron, op zijn kleding, op zijn zonen en op de kleding van
zijn zonen met hem. Dan zal hij geheiligd zijn, hij, zijn kleding, zijn zonen en
de kleding van zijn zonen met hem.
22 Vervolgens moet u het vet van de ram en de staart, het vet dat de ingewanden
bedekt, het net over de lever, de beide nieren met het vet dat eraan vastzit, en
de rechterachterbout nemen, want het is een ram ter inwijding.
23 Neem dan één rond brood, één met olie aangemaakte broodkoek en één platte
koek uit de mand met de ongezuurde broden die voor het aangezicht van YAHUVEH
is.
24 Dan moet u ze alle in de handen van Aäron en in de handen van zijn zonen
leggen, en ze bewegen als beweegoffer voor het aangezicht van YAHUVEH.
25 Vervolgens moet u ze uit hun hand nemen en ze op het altaar in rook laten
opgaan, boven op het brandoffer, als een aangename geur voor het aangezicht van
YAHUVEH. Het is een vuuroffer voor YAHUVEH.
26 Dan moet u van de ram ter inwijding, die voor Aäron is, het borststuk nemen
en dat bewegen als beweegoffer voor het aangezicht van YAHUVEH. Dit is dan voor
u bestemd.
27 Daarna moet u het borststuk voor het beweegoffer en de achterbout voor het
hefoffer, die bewogen en die opgeheven zijn, heiligen, namelijk die van de ram
ter inwijding, van die voor Aäron en van die voor zijn zonen.
28 Ja, het moet voor de Israëlieten ten behoeve van Aäron en zijn zonen een
eeuwige verordening zijn, want het is een hefoffer, een hefoffer van de
Israëlieten, afkomstig van hun dankoffers. Het is hun hefoffer voor YAHUVEH.
29 En de geheiligde kleding die van Aäron is, moet voor zijn zonen na hem zijn,
om hen daarin te zalven en hen daarin tot priester te wijden.
30 Wie van zijn zonen in zijn plaats priester zal worden en die de tent van
ontmoeting zal binnengaan om in het heiligdom te dienen, moet die kleding zeven
dagen lang aanhouden.
31 Dan moet u de ram ter inwijding nemen en zijn vlees op een heilige plaats
koken.
32 En Aäron en zijn zonen moeten het vlees van de ram eten, met het brood dat in
de mand is, bij de ingang van de tent van ontmoeting.
33 Zij mogen namelijk alleen die dingen eten waarmee verzoening gedaan is om hen
tot priester te wijden en hen te heiligen. Een onbevoegde echter mag er niet van
eten, want het is heilig.
34 En als er van het vlees van de wijdingsoffers of van dit brood wat overblijft
tot de volgende morgen, dan moet u het overschot met vuur verbranden. Het mag
niet gegeten worden, want het is heilig.
35 U moet dan met Aäron en zijn zonen precies zo doen overeenkomstig alles wat
Ik u geboden heb; zeven dagen lang moet de wijding duren.
36 U moet ook elke dag een jonge stier als zondoffer ter verzoening bereiden en
het altaar van zonde reinigen door er verzoening voor te doen; u moet het dan
zalven om het te heiligen.
37 Zeven dagen lang moet u verzoening doen voor het altaar en het heiligen; dan
zal dat altaar allerheiligst zijn. Ieder die het altaar aanraakt, zal heilig
zijn.
38 Dit nu is het wat u op het altaar moet bereiden: elke dag twee lammeren van
een jaar oud, en dat voortdurend.
39 Het ene lam moet u in de morgen bereiden en het andere lam moet u tegen het
vallen van de avond bereiden,
40 met een tiende efa meelbloem, gemengd met een kwart hin uit olijven gestoten
olie, en een plengoffer van een kwart hin wijn, voor het ene lam.
41 En het andere lam moet u bereiden tegen het vallen van de avond. U moet
daarmee doen als met het ochtendgraanoffer en het bijbehorende plengoffer, als
een aangename geur. Het is een vuuroffer voor YAHUVEH.
42 Het moet een voortdurend brandoffer zijn, al uw generaties door, bij de
ingang van de tent van ontmoeting, voor het aangezicht van Adonai. Daar zal Ik u
ontmoeten om daar met u te spreken.
43 Daar zal Ik dan de Israëlieten ontmoeten, en zij zullen door Mijn
heerlijkheid geheiligd worden.
44 Dan zal Ik de tent van ontmoeting en het altaar heiligen. Ik zal Aäron en
zijn zonen heiligen om voor Mij als priester te dienen.
45 Ik zal dan te midden van de Israëlieten wonen, en Ik zal hun tot een ELOHIM
zijn.
46 En zij zullen weten dat Ik YAHUVEH, hun ELOHIM, ben, Die hen uit het land
Egypte geleid heeft, opdat Ik in hun midden zal wonen; Ik ben YAHUVEH, hun
ELOHIM.
30
1 U moet ook een altaar voor het branden van reukwerk maken. Van acaciahout moet
u het maken;
2 zijn lengte moet een el zijn en zijn breedte een el – vierkant moet het zijn –
en zijn hoogte twee el. De bijbehorende hoorns moeten er één geheel mee vormen.
3 U moet dat vervolgens met zuiver goud overtrekken, zijn bovenkant, zijn wanden
rondom, en zijn hoorns. Ook moet u er een gouden rand omheen maken.
4 Ook moet u er twee gouden ringen voor maken, onder de rand ervan; aan zijn
beide kanten moet u die maken, aan weerskanten ervan. Ze moeten dienen als
houders voor de draagbomen om het altaar daarmee te dragen.
5 Verder moet u de draagbomen van acaciahout maken en ze met goud overtrekken.
6 U moet het vervolgens vóór het voorhangsel, dat voor de ark van de getuigenis
hangt, plaatsen, vóór het verzoendeksel, dat boven de getuigenis is, waar Ik u
zal ontmoeten.
7 En Aäron moet daarop geurig reukwerk in rook laten opgaan. Elke morgen als hij
de lampen in orde gebracht heeft, moet hij het in rook laten opgaan.
8 Ook als Aäron de lampen tegen het vallen van de avond zal aansteken, moet hij
het in rook laten opgaan. Het moet een voortdurend reukwerk zijn voor het
aangezicht van YAHUVEH, al uw generaties door.
9 U mag daarop geen ander reukwerk in rook op laten gaan, geen brandoffer of
graanoffer. En u mag daarop geen plengoffer uitgieten.
10 Aäron moet dan eenmaal per jaar aan de hoorns van het altaar verzoening doen
met een deel van het bloed van het zondoffer ter verzoening. Eenmaal per jaar
moet hij aan de hoorns verzoening doen, al uw generaties door; het is
allerheiligst voor YAHUVEH.