Shabbat Shalom!
Welkom bij Ki Tavo / Wanneer je binnenkomt
- de Torah lezing van deze week.


Profetie 118, 84, 102;
Deuteronomium 26: 1-29: 9
Jesaja 60: 1-22;
1 Petrus 2: 1-25;

Deuteronomium 21: 10-25: 19;

26

1 En wanneer u in het land komt dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u als erfelijk bezit geeft, en u dat in bezit neemt en erin woont, moet het zó zijn
2 dat u van de eerstelingen neemt van alle vruchten van het land, die u binnenhaalt van uw land, dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u geeft; en u moet die in een korf leggen en naar de plaats gaan die YAHUVEH, uw ELOHIM, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen (Jerusalem).
3 U moet naar de priester gaan die er in die dagen zal zijn, en tegen hem zeggen: Ik verklaar heden voor YAHUVEH, uw ELOHIM, dat ik gekomen ben in het land dat YAHUVEH onze vaderen gezworen heeft ons te geven.
4 Daarop zal de priester de korf uit uw hand nemen en die neerzetten voor het altaar van YAHUVEH, uw ELOHIM.
5 Dan moet u voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, betuigen en zeggen: Mijn vader was een verloren Syriër. Hij trok naar Egypte en verbleef daar als vreemdeling met weinig mensen, maar hij werd daar tot een groot, machtig en talrijk volk.
6 Maar de Egyptenaren deden ons kwaad, onderdrukten ons en gaven ons harde slavenarbeid te verrichten.
7 Toen riepen wij tot YAHUVEH, de ELOHIM van onze vaderen; en YAHUVEH verhoorde onze stem en Hij zag onze ellende, onze moeite en onze onderdrukking.
8 En YAHUVEH leidde ons uit Egypte, met een sterke hand, met een uitgestrekte arm, met grote ontzagwekkende daden, met tekenen en met wonderen.
9 En Hij bracht ons naar deze plaats en gaf ons dit land, een land dat overvloeit van melk en honing.
10 En nu, zie, ik heb de eerstelingen van de vruchten van het land dat U, YAHUVEH, mij gegeven hebt, gebracht. Dan moet u ze neerzetten voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, en u neerbuigen voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM,
11 en u verblijden over al het goede dat YAHUVEH, uw ELOHIM, aan u en uw gezin gegeven heeft; u, de Leviet, en de vreemdeling die in uw midden is.
12 Wanneer u in het derde jaar, het jaar van de tienden, gereed bent met het afstaan van alle tienden van uw opbrengst, dan moet u het geven aan de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe, zodat zij binnen uw poorten kunnen eten en verzadigd worden.
13 U moet dan voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, zeggen: Ik heb het geheiligde uit mijn huis weggenomen en het ook gegeven aan de Leviet, en aan de vreemdeling, aan de wees en aan de weduwe, overeenkomstig al Uw geboden, die U mij geboden hebt; ik heb geen van Uw geboden overtreden en niets vergeten.
14 Ik heb er niets van gegeten toen ik in rouw was, er niets van weggenomen toen ik onrein was en er niets van meegegeven aan een dode. Ik ben de stem van YAHUVEH, mijn ELOHIM, gehoorzaam geweest, ik heb gedaan overeenkomstig alles wat U mij geboden hebt.
15 Zie neer uit Uw heilige woning, uit de hemel, en zegen Uw volk Israël en het land dat U ons gegeven hebt, zoals U onze vaderen gezworen hebt, een land dat overvloeit van melk en honing.
16 Op deze dag gebiedt YAHUVEH, uw ELOHIM, u deze verordeningen en bepalingen te houden. U moet ze in acht nemen en houden met heel uw hart en met heel uw ziel.
17 Heden hebt u YAHUVEH doen verklaren dat Hij u tot een ELOHIM zal zijn, dat u in Zijn wegen zult gaan, dat u Zijn verordeningen, Zijn geboden en Zijn bepalingen in acht zult nemen, en dat u Zijn stem zult gehoorzamen.
18 En YAHUVEH heeft u heden doen verklaren dat u voor Hem een volk zult zijn dat een volk van eigendom is, zoals Hij tot u gesproken heeft, en dat u al Zijn geboden in acht moet nemen,
19 en dat Hij u een plaats zal geven, hoog boven alle volken die Hij gemaakt heeft, tot lof, tot een naam en tot sieraad; en dat u een heilig volk zult zijn voor YAHUVEH, uw ELOHIM, zoals Hij gesproken heeft.

27

1 En Mozes gebood het volk samen met de oudsten van Israël: Neem al de geboden die ik u heden gebied, in acht.
2 En op de dag dat u de Jordaan oversteekt naar het land dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u geeft, moet het zo zijn dat u voor uzelf grote stenen opricht en die met kalk bestrijkt.
3 U moet alle woorden van deze wet daarop schrijven als u overgestoken bent, opdat u komt in het land dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u geeft, een land dat overvloeit van melk en honing, zoals YAHUVEH, de ELOHIM van uw vaderen, tot u gesproken heeft.
4 En als u de Jordaan bent overgestoken, moet het zó zijn dat u deze stenen, waarover ik u heden gebied, opricht op de berg Ebal, en dat u ze met kalk bestrijkt.
5 U moet daar een altaar bouwen voor YAHUVEH, uw ELOHIM, een altaar van stenen die u niet met een ijzeren voorwerp mag bewerken.
6 Van hele stenen moet u het altaar van YAHUVEH, uw ELOHIM, bouwen, en daarop brandoffers brengen voor YAHUVEH, uw ELOHIM.
7 Ook moet u dankoffers offeren en daar eten en u verblijden voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM.
8 U moet op de stenen alle woorden van deze wet schrijven, duidelijk en goed.
9 Verder sprak Mozes, samen met de Levitische priesters, tot heel Israël: Zwijg en luister, Israël! Op deze dag bent u tot een volk geworden voor YAHUVEH, uw ELOHIM.
10 Daarom moet u de stem van YAHUVEH, uw ELOHIM, gehoorzaam zijn, en Zijn geboden en Zijn verordeningen die ik u heden gebied, doen.
11 En Mozes gebood het volk op die dag:
12 Wanneer u de Jordaan overgestoken bent, moeten de volgende stammen op de berg Gerizim gaan staan om het volk te zegenen: Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Jozef en Benjamin.
13 En de volgende stammen moeten op de berg Ebal gaan staan voor de vervloeking: Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali.
14 De Levieten moeten het woord nemen en tegen alle mannen van Israël zeggen met luide stem:
15 Vervloekt is de man die een gesneden of gegoten beeld maakt, een gruwel voor YAHUVEH, het werk van de handen van een vakman, en dat op een verborgen plaats neerzet! En heel het volk moet antwoorden en zeggen: Amen.
16 Vervloekt is wie zijn vader of zijn moeder veracht! En heel het volk moet zeggen: Amen.
17 Vervloekt is wie de grenssteen van zijn naaste verlegt! En heel het volk moet zeggen: Amen.
18 Vervloekt is wie een blinde laat verdwalen op de weg! En heel het volk moet zeggen: Amen.
19 Vervloekt is wie het recht van de vreemdeling, de wees en de weduwe buigt! En heel het volk moet zeggen: Amen.
20 Vervloekt is wie met de vrouw van zijn vader slaapt, want hij heeft het kleed van zijn vader opengeslagen! En heel het volk moet zeggen: Amen.
21 Vervloekt is wie gemeenschap heeft met welk dier dan ook! En heel het volk moet zeggen: Amen.
22 Vervloekt is wie slaapt met zijn zuster, de dochter van zijn vader, of de dochter van zijn moeder! En heel het volk moet zeggen: Amen.
23 Vervloekt is wie met zijn schoonmoeder slaapt! En heel het volk moet zeggen: Amen.
24 Vervloekt is wie zijn naaste in het geheim doodslaat! En heel het volk moet zeggen: Amen.
25 Vervloekt is wie een geschenk aanneemt om iemand om het leven te brengen, onschuldig bloed te vergieten! En heel het volk moet zeggen: Amen.
26 Vervloekt is wie de woorden van deze wet niet uitvoert door ze te houden! En heel het volk moet zeggen: Amen. ( Gal 3:10)

28

1 En het zal gebeuren, als u de stem van YAHUVEH, uw ELOHIM, nauwgezet gehoorzaam bent, door al Zijn geboden, die ik u heden gebied, nauwlettend in acht te nemen, dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u dan een plaats zal geven hoog boven alle volken van de aarde.
2 En al deze zegeningen zullen over u komen en u bereiken, wanneer u de stem van YAHUVEH, uw ELOHIM, gehoorzaam bent:
3 Gezegend zult u zijn in de stad, en gezegend zult u zijn op het veld.
4 Gezegend zal zijn de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw land en de vrucht van uw vee, de dracht van uw koeien en de jongen van uw kleinvee.
5 Gezegend zal zijn uw korf en uw baktrog.
6 Gezegend zult u zijn bij uw komen, gezegend zult u zijn bij uw weggaan.
7 YAHUVEH zal geven dat uw vijanden die u aanvallen, door u verslagen worden; over één weg zullen zij tegen u uittrekken, maar over zeven wegen zullen zij voor u wegvluchten.
8 YAHUVEH zal de zegen over u gebieden in uw schuren en in alles wat u ter hand neemt. Hij zal u zegenen in het land dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u geeft.
9 YAHUVEH zal u voor Zichzelf bevestigen tot een heilig volk, zoals Hij u gezworen heeft, als u de geboden van YAHUVEH, uw ELOHIM, in acht neemt en in Zijn wegen gaat.
10 En alle volken van de aarde zullen zien dat de Naam van YAHUVEH over u uitgeroepen is, en zij zullen voor u bevreesd zijn.
11 En YAHUVEH zal u een overvloed ten goede geven, in de vrucht van uw schoot, in de vrucht van uw vee en in de vrucht van uw land, in het land dat YAHUVEH uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven.
12 YAHUVEH zal voor u Zijn rijke schatkamer, de hemel, openen, door uw land regen te geven op zijn tijd en door al het werk van uw handen te zegenen. U zult aan vele volken uitlenen, maar u zult zelf niet hoeven te lenen.
13 YAHUVEH zal u tot een hoofd maken en niet tot een staart, en u zult uitsluitend omhoog gaan en niet omlaag, als u gehoorzaam bent aan de geboden van YAHUVEH, uw ELOHIM, waarvan ik u heden gebied dat u ze in acht neemt en houdt,
14 en als u niet afwijkt van al de woorden die ik u heden gebied, naar rechts of naar links, door achter andere goden aan te gaan en die te dienen.
15 Daarentegen zal het gebeuren, als u de stem van YAHUVEH, uw ELOHIM, niet gehoorzaam bent door al Zijn geboden en Zijn verordeningen, die ik u heden gebied, nauwlettend te houden, dat al deze vervloekingen over u zullen komen en u zullen treffen:
16 Vervloekt zult u zijn in de stad en vervloekt zult u zijn op het veld.
17 Vervloekt zal zijn uw korf en uw baktrog.
18 Vervloekt zal zijn de vrucht van uw schoot en de vrucht van uw land, de dracht van uw koeien en de jongen van uw kleinvee.
19 Vervloekt zult u zijn bij uw thuiskomen, en vervloekt zult u zijn bij uw weggaan.
20 YAHUVEH zal vloek, verwarring en verderf onder u zenden, in alles wat u ter hand neemt en doet, totdat u weggevaagd wordt en u al spoedig omkomt vanwege uw slechte daden, waarmee u Mij verlaten hebt.
21 YAHUVEH zal de pest aan u laten kleven, totdat Hij u vernietigd heeft en u verdwenen bent uit het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen.
22 YAHUVEH zal u treffen met tering, koorts en ontsteking, met hitte en droogte, en met korenbrand en meeldauw, die u achtervolgen zullen totdat u omkomt.
23 Uw hemel, die boven uw hoofd is, zal van brons zijn, en de aarde, die onder u is, zal van ijzer zijn.
24 YAHUVEH zal stuifzand en stof geven als regen voor uw land. Uit de hemel zal het op u neerdalen, totdat u weggevaagd bent.
25 YAHUVEH zal geven dat u door uw vijanden verslagen wordt; over één weg zult u tegen hen uittrekken, maar over zeven wegen zult u voor hem wegvluchten. U zult een schrikbeeld worden voor alle koninkrijken van de aarde.
26 Uw dode lichaam zal voedsel zijn voor alle vogels in de lucht en voor de dieren op de aarde, en niemand zal ze schrik aanjagen.
27 YAHUVEH zal u treffen met zweren van Egypte, met gezwellen, met uitslag en schurft waarvan u niet genezen kunt worden.
28 YAHUVEH zal u treffen met krankzinnigheid, met blindheid en met verdwaasdheid van hart.
29 U zult op de middag rondtasten, zoals een blinde rondtast in het donker. U zult uw wegen niet voorspoedig maken. U zult alle dagen alleen maar onderdrukt en beroofd worden, en er zal geen verlosser zijn.
30 Met een vrouw zult u in ondertrouw gaan, maar een andere man zal met haar slapen; een huis zult u bouwen, maar er niet in wonen; een wijngaard zult u planten, maar de vrucht ervan niet eten.
31 Uw rund zal voor uw ogen geslacht worden, maar u zult er niet van eten; uw ezel zal van voor uw ogen weggeroofd worden en niet naar u terugkeren; uw kleinvee zal aan uw vijanden gegeven worden, en er zal geen verlosser voor u zijn.
32 Uw zonen en uw dochters zullen aan een ander volk gegeven worden; uw ogen moeten het aanzien en zullen de hele dag naar hen smachten; maar het zal niet in de macht van uw hand zijn iets te doen.
33 Een volk dat u niet kent, zal de vrucht van uw land en heel uw arbeid opeten. U zult alle dagen alleen maar onderdrukt en uitgebuit worden.
34 U zult krankzinnig worden vanwege het schouwspel dat uw ogen zien.
35 YAHUVEH zal u treffen met vreselijke zweren, aan de knieën en aan de benen, waarvan u niet genezen kunt worden, vanaf uw voetzool tot aan uw schedel.
36 YAHUVEH zal u en de koning die u over uzelf aangesteld hebt, naar een volk brengen dat u zelf niet kende, en ook uw vaderen niet. Daar zult u andere goden dienen, hout en steen.
37 U zult een verschrikking, een spreekwoord en een voorwerp van spot zijn onder al de volken waar YAHUVEH u naartoe voeren zal.
38 U zult veel zaad naar de akker brengen, maar weinig inzamelen, want de sprinkhaan zal het opvreten.
39 Wijngaarden zult u planten en bewerken, maar u zult geen wijn drinken of iets verzamelen, want de worm zal het opeten.
40 Olijfbomen zult u hebben in heel uw grondgebied, maar u zult u niet met olie zalven, want uw olijven zullen afvallen.
41 Zonen en dochters zult u verwekken, maar zij zullen niet aan u toebehoren, want zij zullen in gevangenschap gaan.
42 Al uw bomen en de vrucht van uw land zullen de sprinkhanen in bezit nemen.
43 De vreemdeling die in uw midden is, zal hoger en hoger boven u uitstijgen, maar u zult lager en lager neerdalen.
44 Hij zal aan u uitlenen, maar u zult niet aan hem uitlenen. Hij zal tot een hoofd zijn en u zult tot een staart zijn.
45 Al deze vervloekingen zullen over u komen, u achtervolgen en u treffen, totdat u weggevaagd wordt, omdat u de stem van YAHUVEH, uw ELOHIM, niet gehoorzaam geweest bent, door Zijn geboden en Zijn verordeningen, die Hij u geboden heeft, in acht te nemen.
46 Ze zullen voor u en uw nageslacht tot een teken en een wonder zijn, tot in eeuwigheid.
47 Omdat u YAHUVEH, uw YAHUVEH, niet gediend zult hebben met blijdschap en hartelijke vreugde, vanwege de overvloed van alles,
48 zult u uw vijanden, die YAHUVEH op u af zal sturen, dienen met honger en dorst, met naaktheid en gebrek aan alles. Hij zal u een ijzeren juk op de hals leggen, totdat Hij u wegvaagt.
49 YAHUVEH zal een volk van ver weg tegen u doen opkomen, van het einde van de aarde, zoals een arend aan komt zweven; een volk waarvan u de taal niet verstaat,
50 een hard van gezicht volk, dat het aangezicht van oude mensen niet verheft en jonge mensen niet genadig is.
51 Het zal de vrucht van uw dieren en de vrucht van uw land opeten, totdat u weggevaagd bent. Het zal u geen koren, nieuwe wijn of olie overlaten, noch de dracht van uw koeien en de jongen van uw kleinvee, totdat Hij u heeft omgebracht.
52 Het zal u benauwen in al uw poorten, totdat uw hoge en versterkte muren, waarop u in heel uw land vertrouwde, neervallen. Het zal u benauwen in al uw poorten, in heel uw land, dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u gegeven heeft.
53 U zult de vrucht van uw schoot eten, het vlees van uw zonen en van uw dochters, die YAHUVEH, uw ELOHIM, u gegeven zal hebben, tijdens de belegering en in de nood waarin uw vijanden u doen verkeren.
54 De man onder u die weekhartig en zeer teergevoelig is, zal zijn broer, de vrouw van zijn schoot en de rest van zijn zonen die hij nog overheeft, niets gunnen,
55 zodat hij aan niemand van hen iets van het vlees van zijn zonen dat hij eet, zal geven, omdat hij dan niets voor zichzelf overhoudt, tijdens de belegering en in de nood, waarin uw vijand u in al uw poorten zal doen verkeren.
56 De vrouw onder u die weekhartig en teergevoelig is, die nog nooit getracht heeft haar voetzool op de aarde te zetten, omdat zij daarvoor te teergevoelig en zachtaardig was, zal haar innig geliefde man, haar zoon en haar dochter niets gunnen
57 van haar nageboorte, die tussen haar benen naar buiten komt, en van haar zonen, die zij baart, want zij zal hen in het geheim opeten, vanwege het gebrek aan alles, tijdens de belegering en in de nood, waarin uw vijand u in uw poorten zal doen verkeren.
58 Als u al de woorden van deze wet die in dit boek geschreven zijn, niet nauwlettend houdt, door deze heerlijke en ontzagwekkende Naam, YAHUVEH, uw ELOHIM, te vrezen,
59 dan zal YAHUVEH uw plagen en de plagen van uw nageslacht uitzonderlijk maken; het zullen grote en aanhoudende plagen, en kwaadaardige en aanhoudende ziekten zijn.
60 Hij zal alle kwalen van Egypte, waarvoor u beducht geweest bent, op u laten terugkeren en zij zullen aan u blijven kleven.
61 Ook iedere ziekte en iedere plaag die niet in het boek met deze wet geschreven is, zal YAHUVEH over u laten komen, totdat u weggevaagd wordt.
62 U zult met weinig mensen overblijven, terwijl u zo talrijk was als de sterren aan de hemel, omdat u de stem van YAHUVEH, uw ELOHIM, niet gehoorzaam geweest bent.
63 En het zal gebeuren, zoals YAHUVEH Zich over u verblijdde om u goed te doen en u talrijk te maken, dat YAHUVEH Zich zo over u zal verblijden om u om te brengen en weg te vagen. U zult weggerukt worden uit het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen.
64 YAHUVEH zal u verspreiden onder al de volken, van het ene einde van de aarde tot aan het andere einde van de aarde. Daar zult u andere elohims dienen, die u noch uw vaderen gekend hebben, hout en steen.
65 Daarbij zult u onder die volken niet tot rust komen en uw voetzool zal geen rustplaats hebben, want YAHUVEH zal u daar een bevend hart, kwijnende ogen en een treurende ziel geven.
66 Uw leven zal voor u aan een zijden draad hangen; u zult nacht en dag beangst zijn en uw leven niet zeker zijn.
67 's Morgens zult u zeggen: Wie zal de avond geven? En 's avonds zult u zeggen: Was het maar morgen! vanwege de angst die uw hart bevangen heeft en vanwege het schouwspel dat uw ogen zien.
68 YAHUVEH zal u in schepen naar Egypte laten terugkeren, over de weg waarvan ik u gezegd heb: Die zult u nooit meer zien. Daar zult u uzelf als slaven en slavinnen aan uw vijanden willen verkopen, maar er zal geen koper zijn.

29

1 Dit zijn de woorden van het verbond dat YAHUVEH Mozes geboden heeft met de Israëlieten te sluiten, in het land Moab, naast het verbond dat Hij met hen gesloten had bij de Horeb.
2 Mozes riep heel Israël bijeen en zei tegen hen: U hebt alles gezien wat YAHUVEH in het land Egypte voor uw ogen gedaan heeft, met de farao, met al zijn dienaren en met heel zijn land:
3 de grote beproevingen die uw ogen gezien hebben, die grote tekenen en wonderen.
4 Maar YAHUVEH heeft u geen hart gegeven om dat te erkennen, of ogen om te zien, of oren om te horen, tot op deze dag.
5 Ik heb u veertig jaar door de woestijn laten gaan; uw kleren zijn bij u niet versleten, en uw schoenen zijn niet versleten aan uw voeten;
6 brood hebt u niet gegeten, en wijn en sterkedrank hebt u niet gedronken, opdat u zou weten dat Ik YAHUVEH, uw ELOHIM, ben.
7 Toen u bij deze plaats kwam, trokken Sihon, de koning van Hesbon, en Og, de koning van Basan, uit ons tegemoet om tegen ons te strijden, maar wij versloegen hen.
8 Wij hebben hun land ingenomen en dat als erfelijk bezit gegeven aan de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam van de Manassieten.
9 Houd daarom de woorden van dit verbond, en doe ze, opdat u verstandig zult handelen in alles wat u doet.