Shabbat Shalom!
Welkom bij Behar / Op de Berg
- de Torah lezing van deze week.


Profetie 96, 103, 76;
Leviticus 26: 3-27: 34;
Jeremia 16: 19-17: 14;
Mattheüs 16:
Torah Lezing

Leviticus 26: 3-27: 34;

26

3 Als u in Mijn verordeningen wandelt en Mijn geboden in acht neemt en ze houdt,
4 dan zal Ik u op zijn tijd regen geven, zodat het land zijn opbrengst zal geven en de bomen van het veld hun vruchten zullen geven.
5 Dan zal de dorstijd bij u tot de wijnoogst duren, en de wijnoogst zal tot de zaaitijd duren. U zult uw brood tot verzadiging toe eten en onbezorgd in uw land wonen.
6 Ik zal vrede in het land geven, zodat u kunt slapen zonder dat iemand u schrik aanjaagt. Ik zal de wilde dieren uit het land wegdoen en geen zwaard zal meer door uw land gaan.
7 U zult uw vijanden achtervolgen en zij zullen door het zwaard vóór u neervallen.
8 Vijf van u zullen er honderd achtervolgen, en honderd van u zullen er tienduizend achtervolgen. Uw vijanden zullen door het zwaard vóór u neervallen.
9 Ik zal Mij naar u toewenden, u vruchtbaar en talrijk maken en Mijn verbond met u bevestigen.
10 Terwijl u nog van de oude oogst van het oude jaar eet, kunt u de oude oogst al wegdoen vanwege de nieuwe.
11 Ik zal Mijn tabernakel in uw midden plaatsen en Mijn ziel zal niet van u walgen.
12 Ik zal in uw midden wandelen. Ik zal u tot een ELOHIM zijn en u zult Mij tot een volk zijn.
13 Ik ben YAHUVEH, uw ELOHIM, Die u uit het land van de Egyptenaren geleid heeft, zodat u niet meer hun slaven bent. Ik heb de stangen van uw juk gebroken en u rechtop laten gaan.
14 Maar als u niet naar Mij luistert en al deze geboden niet doet,
15 als u Mijn verordeningen verwerpt en als uw ziel van Mijn bepalingen walgt, zodat u geen enkele van Mijn geboden doet door Mijn verbond te verbreken,
16 dan zal Ik Zelf dit met u doen: Ik zal verschrikking over u brengen, tering en koorts, die uw ogen doen bezwijken en uw leven doen wegkwijnen. U zult uw zaad voor niets zaaien, want uw vijanden zullen het opeten.
17 Ik zal Mijn aangezicht tegen u keren, zodat u door uw vijanden verslagen wordt. Zij die u haten, zullen over u heersen. U zult op de vlucht slaan, terwijl niemand u achtervolgt.
18 Als u dan ondanks dit alles nog niet naar Mij luistert, dan zal Ik u vanwege uw zonden zeven keer erger straffen.
19 Ik zal de trots op uw eigen kracht breken. Ik zal uw hemel als ijzer maken en uw aarde als brons.
20 Uw kracht zal voor niets verbruikt worden, uw land geeft zijn opbrengst niet en de bomen op het land geven hun vruchten niet.
21 Als u dan tegen Mij blijft ingaan en niet naar Mij wilt luisteren, dan zal Ik u overeenkomstig uw zonden zeven keer harder slaan.
22 Ik zal de dieren van het veld op u afsturen en die zullen u van kinderen beroven, uw vee uitroeien en u in aantal zó verminderen, dat uw wegen er verlaten bij liggen.
23 En als u zich hierdoor nog niet laat bestraffen en tegen Mij blijft ingaan,
24 dan zal Ik Zelf ook tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw zonden ook zeven keer harder slaan.
25 Dan breng Ik het zwaard over u, dat de wraak van het verbond voltrekt. Wanneer u zich dan in uw steden verzamelt, zal Ik de pest in uw midden sturen. U zult in de hand van de vijand overgegeven worden.
26 Wanneer Ik het u aan brood laat ontbreken, dan zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken en zij zullen uw brood in afgewogen hoeveelheden moeten teruggeven. U zult eten, maar niet verzadigd worden.
27 Als u dan hierom nog niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft ingaan,
28 dan zal Ik met grimmigheid tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw zonden ook zeven keer erger straffen.
29 U zult dan het vlees van uw eigen zonen eten, en het vlees van uw eigen dochters zult u eten.
30 Ik zal uw offerhoogten wegvagen en uw wierookaltaren uitroeien. Ik zal uw dode lichamen op de dode lichamen van uw stinkgoden werpen en Mijn ziel zal van u walgen.
31 Ik zal van uw steden een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten. Ik wil de aangename geur van uw offers niet ruiken.
32 Ik Zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden die daarin zijn gaan wonen, zich erover zullen ontzetten.
33 Ik zal u dan onder de heidenvolken verstrooien en Ik zal achter u een zwaard trekken. Uw land zal een woestenij worden en uw steden een puinhoop.
34 Dan zal het land behagen scheppen in zijn Shabbatsjaren, alle dagen dat het verwoest ligt en u in het land van uw vijanden bent. Dan zal het land rusten en zal het behagen scheppen in zijn Shabbatsjaren.
35 Alle dagen dat het verwoest ligt, zal het rusten, omdat het niet rustte gedurende uw sabbatten, toen u het bewoonde.
36 En wie van u overgebleven zijn, zal Ik in de landen van hun vijanden angst inboezemen, zodat het geritsel van een opdwarrelend blaadje hen al opjagen zal. Zij zullen op de vlucht slaan alsof ze voor een zwaard op de vlucht slaan, en neervallen, terwijl niemand hen opjaagt.
37 Zij zullen over elkaar struikelen alsof ze zich voor een zwaard uit de voeten maken, terwijl niemand hen opjaagt. U zult geen stand kunnen houden tegen uw vijanden,
38 maar u zult omkomen onder de heidenvolken en het land van uw vijanden zal u verslinden.
39 En wie van u overgebleven zijn, zullen vanwege hun ongerechtigheid wegkwijnen in de landen van uw vijanden. Ja, ook vanwege de ongerechtigheden van hun vaderen zullen zij met hen wegkwijnen.
40 Wanneer zij hun ongerechtigheid zullen belijden, mét de ongerechtigheid van hun vaderen, hun trouwbreuk, die zij tegen Mij gepleegd hebben, en ook dat zij tegen Mij zijn ingegaan
41 – zodat Ik ook Zelf tegen hen inging en hen in het land van hun vijanden bracht – of wanneer dan hun onbesneden hart vernederd wordt en zij behagen scheppen in de straf voor hun ongerechtigheid,
42 dan zal Ik denken aan Mijn verbond met Jakob. En ook aan Mijn verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik denken, en Ik zal denken aan het land.
43 Terwijl het land door hen verlaten is en behagen schept in zijn sabbatsjaren – het ligt er immers omwille van hen verlaten bij – hebben zijzelf behagen in de straf voor hun ongerechtigheid, omdat, ja, omdat zij Mijn bepalingen verwierpen en hun ziel van Mijn verordeningen walgde.
44 Maar bovendien: wanneer zij in het land van hun vijanden zijn, dan zal Ik hen niet verwerpen en niet van hen walgen door hen te vernietigen en Mijn verbond met hen te verbreken, want Ik ben YAHUVEH, hun ELOHIM.
45 Ik zal ter wille van hen denken aan het verbond met de voorouders, die Ik voor de ogen van de heidenvolken uit het land Egypte geleid heb om hun tot een ELOHIM te zijn. Ik ben YAHUVEH.
46 Dit zijn de verordeningen, de bepalingen en de wetten die YAHUVEH gegeven heeft, over de verhouding tussen Hem en de Israëlieten, op de berg Sinaï, door de dienst van Mozes.

27

1 YAHUVEH sprak tot Mozes:
2 Spreek tot de Israëlieten, en zeg tegen hen: Wanneer iemand een gelofte aflegt, zullen de personen die aan YAHUVEH gewijd zijn, tegen een door u bepaalde waarde vrijgekocht worden.
3 Als de door u bepaalde waarde een man van twintig jaar tot zestig jaar betreft, dan is de door u bepaalde waarde vijftig sikkel zilver, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom.
4 Maar als het een vrouw betreft, is de door u bepaalde waarde dertig sikkel.
5 Is het iemand tussen vijf jaar en twintig jaar, dan is de door u bepaalde waarde voor een man twintig sikkel en voor een vrouw tien sikkel.
6 Is het een kind van een maand tot vijf jaar, dan is de door u bepaalde waarde bij een man vijf sikkel zilver en de door u bepaalde waarde bij een vrouw drie sikkel zilver.
7 En is het iemand van zestig jaar oud of daarboven, is het een man, dan is de door u bepaalde waarde vijftien sikkel en voor een vrouw tien sikkel.
8 Maar als hij te arm is om de door u bepaalde waarde te betalen, dan moet men hem vóór de priester plaatsen, zodat de priester zijn waarde kan bepalen. Overeenkomstig wat voor hem die de gelofte afgelegd heeft, wél binnen handbereik is, moet de priester zijn waarde bepalen.
9 En als het een dier is dat men als offergave aan YAHUVEH aanbiedt, dan zal alles wat hij ervan aan YAHUVEH geeft, heilig zijn.
10 Hij mag het niet vervangen of omruilen, een goed voor een slecht dier, of een slecht voor een goed dier. En als hij toch een dier voor een ander dier omruilt, dan zal zowel het ene dier als wat daarvoor omgeruild is, heilig zijn.
11 En als het een onrein dier betreft – welk dan ook – dat men niet aan YAHUVEH als offergave mag aanbieden, dan moet hij het dier vóór de priester plaatsen.
12 Vervolgens moet de priester de waarde ervan bepalen al naargelang het goed of slecht is. Volgens de door u bepaalde waarde, priester, zo is het.
13 Als hij het toch wil vrijkopen, dan moet hij het vijfde deel ervan aan de door u bepaalde waarde toevoegen.
14 Wanneer nu iemand zijn huis geheiligd heeft, zodat het heilig is voor YAHUVEH, dan moet de priester de waarde ervan bepalen, al naargelang het goed of slecht is. Zoals de priester de waarde ervan bepaald heeft, zo staat het vast.
15 En als hij die het huis geheiligd heeft, het wil vrijkopen, dan moet hij het vijfde deel van het bedrag van de door u bepaalde waarde eraan toevoegen, en het zal weer van hem zijn.
16 En als iemand een deel van de akker die hij bezit, aan YAHUVEH geheiligd heeft, dan moet de door u bepaalde waarde in overeenstemming zijn met het benodigde zaaigoed ervoor, vijftig sikkel zilver per homer gerstezaad.
17 Als hij zijn akker vanaf het jubeljaar geheiligd heeft, staat het volgens de door u bepaalde waarde vast.
18 Maar als hij zijn akker na het jubeljaar geheiligd heeft, dan moet de priester voor hem het bedrag berekenen overeenkomstig de jaren die nog overgebleven zijn tot het jubeljaar. Dat moet vervolgens van de door u bepaalde waarde afgetrokken worden.
19 Als hij die de akker geheiligd heeft, die toch wil vrijkopen, dan moet hij een vijfde deel van het bedrag van de door u bepaalde waarde eraan toevoegen. Dan is deze weer voor hem.
20 Maar als hij de akker niet vrijkoopt en als hij de akker aan een andere man verkoopt, dan mag deze niet meer vrijgekocht worden.
21 De akker zal, wanneer deze in het jubeljaar vrijkomt, heilig zijn voor YAHUVEH, als een met de ban aan Hem gewijde akker. Het bezit ervan komt de priester toe.
22 Als iemand aan YAHUVEH een akker geheiligd heeft die hij gekocht heeft en die niet afkomstig is van een akker die hij al in bezit had,
23 dan moet de priester hem het totaalbedrag berekenen van de door u bepaalde waarde tot het jubeljaar. Hij moet dan op die dag de door u bepaalde waarde afdragen als heilig voor de HEERE.
24 In het jubeljaar komt de akker weer terug aan hem van wie hij die gekocht heeft, aan hem die het land in bezit had.
25 Alle door u te bepalen waarden moeten overeenkomstig de sikkel van het heiligdom zijn. De sikkel is twintig gera waard.
26 Het eerstgeborene echter, dat als eerste voor YAHUVEH onder het vee geboren wordt, dat mag niemand heiligen. Of het nu een rund is, of een schaap, het is voor YAHUVEH bestemd.
27 Maar als het van een onrein dier is, moet hij het vrijkopen tegen de door u bepaalde waarde en het vijfde deel ervan eraan toevoegen. En als het niet vrijgekocht wordt, dan kan het verkocht YAHUVEH worden tegen de door u bepaalde waarde.
28 Niets echter van wat iemand door de ban aan YAHUVEH gewijd heeft, van alles wat hij bezit, van mens of dier, of van de akker die hij bezit, mag verkocht of vrijgekocht worden. Alles wat door de ban gewijd is, is voor YAHUVEH allerheiligst.
29 Niets van wat door de ban gewijd is, dat door mensen door de ban gewijd is, mag vrijgekocht worden. Het moet zeker gedood worden.
30 Alle tienden van het land, zowel van het zaaigoed van het land als van de vruchten aan de bomen, zijn voor YAHUVEH bestemd. Ze zijn heilig voor YAHUVEH.
31 Maar als iemand toch een deel van zijn tienden vrijkoopt, moet hij het vijfde deel ervan daaraan toevoegen.
32 En alle tienden van runderen en kleinvee, van alles wat bij de telling onder de staf doorgaat, het tiende is heilig voor YAHUVEH.
33 Men mag niet onderzoeken of het goed is of slecht, en men mag het niet omruilen. Als men het toch omruilt, dan is zowel dit dier als wat daarvoor omgeruild is, heilig. Ze mogen niet vrijgekocht worden.
34 Dit zijn de geboden die YAHUVEH