Shabbat Shalom!
Welkom bij Vayera / En Hij Verscheen
- de Profetische lezing van deze week.
Profetie 51, 63, 71;
Genesis 18:1-22:24;
2 Koningen 4:1-37;
Lukas 1:26-38; Lukas 24:36-53;
2 Koningen 4:1-37;
4
1 Een vrouw, een van de vrouwen van de leerling-profeten, riep tot Elisa om
hulp en zei: Uw dienaar, mijn man, is gestorven, en u weet zelf dat uw dienaar
YAHUVEH vreesde. Maar nu is de schuldeiser gekomen om mijn beide kinderen als
slaven met zich mee te nemen.
2 Elisa zei tegen haar: Wat kan ik voor u doen? Vertel mij wat u in huis hebt.
En zij zei: Uw dienares heeft niets anders in huis dan een kruikje met olie.
3 Toen zei hij: Ga heen en vraag voor u buitenshuis kruiken, van al uw buren,
lege kruiken; laat het er niet weinig zijn.
4 Ga dan naar binnen en sluit de deur achter u en achter uw zonen. Giet
vervolgens olie in al die kruiken, en zet weg wat vol is.
5 Zo ging zij bij hem vandaan en sloot de deur achter zich en achter haar zonen.
Die gaven haar de kruiken aan en zij goot de olie erin.
6 En het gebeurde, toen die kruiken vol waren, dat zij tegen haar zoon zei: Geef
mij nog een kruik aan. Maar hij zei tegen haar: Er is geen kruik meer. Toen
hield de olie op te stromen.
7 Zij kwam en vertelde het de man van Elohim. Hij zei: Ga de olie verkopen en
betaal uw schuldeiser. En wat u en uw zonen betreft, u kunt leven van wat
overblijft.
8Het gebeurde op een dag dat Elisa langs Sunem kwam, dat daar een vrouw van
aanzien was, die er bij hem op aandrong brood te komen eten. Zo dikwijls als hij
daar langskwam, gebeurde het dat hij daarheen uitweek om er brood te komen eten.
9 En zij zei tegen haar man: Zie toch, ik heb gemerkt dat deze man van Elohim,
die steeds bij ons langskomt, heilig is.
10 Laten wij toch een klein bovenvertrek van steen maken en daar een bed, een
tafel, een stoel en een kandelaar voor hem neerzetten; komt hij dan bij ons, dan
kan hij zich daar terugtrekken.
11 En het gebeurde op een dag, dat hij daar kwam, zich terugtrok in dat
bovenvertrek en daar ging liggen.
12 Toen zei hij tegen zijn knecht Gehazi: Roep deze vrouw uit Sunem. En toen hij
haar geroepen had, ging zij voor hem staan.
13 Hij had namelijk tegen hem gezegd: Zeg nu tegen haar: Zie, u hebt voor ons
gezorgd met al deze zorg, wat kan men voor u doen? Kan ik voor u tot de koning
spreken of tot de bevelhebber van het leger? Maar zij had gezegd: Ik woon te
midden van mijn volk.
14 Toen had hij gezegd: Wat kan men dan voor haar doen? En Gehazi had gezegd:
Zij heeft helaas geen zoon, en haar man is oud.
15 Daarom had hij gezegd: Roep haar. En toen hij haar geroepen had, ging zij in
de deuropening staan.
16 Hij zei: Op de vastgestelde tijd, omstreeks de tijd van het leven, Maar zij
zei: Nee, mijn heer, man van Elohim, lieg niet tegen uw dienares.
17 Maar de vrouw werd zwanger en baarde een jaar later een zoon, op de
vastgestelde tijd, waarvan Elisa tot haar gesproken had.
18 Toen het kind groot werd, gebeurde het op een dag dat hij naar buiten ging,
naar zijn vader, naar de maaiers.
19 En hij zei tegen zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! Die zei tegen een knecht:
Draag hem naar zijn moeder.
20 Deze nam hem op en bracht hem bij zijn moeder. En hij zat tot de middag op
haar knieën; toen stierf hij.
21 Zij ging naar boven en legde hem op het bed van de man van Elohim; daarna
sloot zij de deur achter hem en ging naar buiten.
22 Zij riep haar man en zei: Stuur mij toch een van de knechten met een van de
ezelinnen, zodat ik snel naar de man van Elohim kan gaan. Daarna kom ik weer
terug.
23 Hij zei: Waarom ga je vandaag naar hem toe? Het is geen nieuwemaan en geen
sabbat. Maar zij zei: Het is goed zo.
24 Toen zadelde zij de ezelin en zei tegen haar knecht: Drijf haar aan en ga;
houd niet in voor mij door te rijden, tenzij ik het je zeg.
25 Zo ging zij op weg en kwam bij de man van Elohim, bij de berg Karmel. Het
gebeurde nu, toen de man van Elohim haar van een afstand zag, dat hij tegen
Gehazi, zijn knecht, zei: Zie, daar is de vrouw uit Sunem.
26 Welnu, loop haar toch snel tegemoet en zeg tegen haar: Gaat het goed met u?
Gaat het goed met uw man? Gaat het goed met uw kind? En zij zei: Het gaat goed.
27 Toen zij bij de man van Elohim op de berg kwam, greep zij zijn voeten vast.
Gehazi kwam echter naar voren om haar weg te duwen, maar de man van Elohim zei:
Laat haar begaan, want haar ziel is bitter bedroefd in haar, en YAHUVEH heeft
het voor mij verborgen en het mij niet bekendgemaakt.
28 Zij zei: Heb ik een zoon van mijn heer gevraagd? Heb ik niet gezegd: Bedrieg
mij niet?
29 Toen zei hij tegen Gehazi: Omgord je middel, neem mijn staf in je hand en ga
op weg; als je iemand tegenkomt, groet hem niet, en als iemand jou groet,
antwoord hem niet; en leg mijn staf op het gezicht van de jongen.
30 Maar de moeder van de jongen zei: Zo waar YAHUVEH leeft en uw ziel leeft, ik
zal u niet verlaten. Toen stond hij op en volgde haar.
31 Gehazi ging voor hen uit en legde de staf op het gezicht van de jongen, maar
er kwam geen stem en geen teken van leven. Gehazi keerde terug, hem tegemoet, en
bracht hem de boodschap: De jongen is niet wakker geworden.
32 En toen Elisa bij het huis kwam, zie, de jongen was dood, neergelegd op zijn
bed.
33 Hij ging naar binnen, sloot de deur achter hen beiden en bad tot YAHUVEH.
34 Vervolgens ging hij op het kind liggen, legde zijn mond op diens mond, zijn
ogen op diens ogen en zijn handen op diens handen. Hij strekte zich over hem uit
en het lichaam van het kind werd warm.
35 Toen kwam hij terug en liep in het huis één hierheen en één daarheen. Hij
ging weer naar boven en strekte zich over hem uit. Toen niesde de jongen tot
zevenmaal toe; daarna deed de jongen zijn ogen open.
36 Hij riep Gehazi en zei: Roep deze vrouw uit Sunem. Hij riep haar en zij kwam
bij hem; hij zei: Neem uw zoon op.
37 Toen kwam zij, viel voor zijn voeten neer en boog zich ter aarde; zij nam
haar zoon op en ging naar buiten.
Lukas 1:26-38;
26 In de zesde maand werd de engel Gabriël door GOD gezonden naar een stad in
Galilea, waarvan de naam Nazareth was,
27 naar een maagd die ondertrouwd was met een man, van wie de naam Jozef was,
uit het huis van David; en de naam van de maagd was Maria.
28 En toen de engel bij haar binnengekomen was, zei hij: Wees gegroet,
begenadigde. YAHUVEH is met u. U bent gezegend onder de vrouwen.
29 Toen zij hem zag, raakte zij in verwarring door zijn woorden, en zij vroeg
zich af wat de betekenis van deze groet kon zijn.
30 En de engel zei tegen haar: Wees niet bevreesd, Maria, want u hebt genade
gevonden bij GOD.
31 En zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de Naam
YAHUSHUA geven.
32 Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en GOD,
YAHUVEH, zal Hem de troon van Zijn vader David geven,
33 en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn
Koninkrijk zal geen einde komen.
34 Maria zei tegen de engel: Hoe zal dat mogelijk zijn, aangezien ik geen man
ken?
35 En de engel antwoordde en zei tegen haar: De Heilige Geest zal over u komen
en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal het Heilige
Dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon genoemd worden.
36 En zie, uw bloedverwante Elizabet is eveneens zwanger van een zoon, in haar
ouderdom. Dit is de zesde maand voor haar, die onvruchtbaar genoemd werd.
37 Want geen ding zal bij GOD onmogelijk zijn.
38 Maria zei: Zie, de dienares van YAHUVEH, laat met mij geschieden
overeenkomstig uw woord. En de engel ging van haar weg.
Lukas 24:36-53;
36 En toen zij over deze dingen spraken, stond YAHUSHUA Zelf in hun midden en
zei tegen hen: Vrede zij u.
37 En zij werden angstig en zeer bevreesd en dachten dat ze een geest zagen.
38 En Hij zei tegen hen: Waarom bent u in verwarring en waarom komen zulke
overwegingen op in uw hart?
39 Zie Mijn handen en Mijn voeten, want Ik ben het Zelf. Raak Mij aan en zie,
want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u ziet dat Ik heb.
40 En terwijl Hij dit zei, liet Hij hun de handen en de voeten zien.
41 En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden, en zich verwonderden, zei
Hij tegen hen: Hebt u hier iets te eten?
42 En zij gaven Hem een stuk van een gebakken vis en van een honingraat.
43 En Hij nam het aan en at het voor hun ogen op.
44 En Hij zei tegen hen: Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij
u was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet
van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen.
45 Toen opende Hij hun verstand zodat zij de Schriften begrepen.
46 En Hij zei tegen hen: Zo staat er geschreven en zo moest de Messias lijden en
uit de doden opstaan op de derde dag.
47 En in Zijn Naam moet onder alle volken bekering en vergeving van zonden
gepredikt worden, te beginnen bij Jeruzalem.
48 En u bent van deze dingen getuigen.
49 En zie, Ik zend de belofte van Mijn Vader op u; maar blijft u in de stad
Jeruzalem, totdat u met kracht uit de hoogte bekleed zult worden.
50 Hij leidde hen naar buiten tot bij Bethanië. En Hij hief Zijn handen op en
zegende hen.
51 En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij Zich van hen verwijderde.
En Hij werd opgenomen in de hemel.
52 En zij aanbaden Hem en keerden terug naar Jeruzalem met grote blijdschap.
53 En zij waren voortdurend in de tempel, terwijl ze GOD zegenden en dankten.
Amen.