Shabbat Shalom!
Welkom bij Beshalach / Wanneer Hij Laat Gaan
- de Profetische lezing van deze week.
Profetie 26, 94, 127;
Exodus 13:17-17:16;
Rechters 4:4-5:31;
Mattheüs 4:22-33;
Richteren 4:4-5:31;
4
4 En Debora, een vrouw die een profetes was, de vrouw van Lappidoth, die gaf
in die tijd als richter leiding aan Israël.
5 Zij woonde onder de palmboom van Debora, tussen Rama en Bethel, in het
bergland van Efraïm, en de Israëlieten gingen voor de rechtspraak naar haar toe.
6 Zij stuurde een bode en liet Barak, de zoon van Abinoam, uit Kedes-Naftali,
roepen en zei tegen hem: Heeft YAHUVEH, de ELOHIM van Israël, niet geboden: Ga,
trek op naar de berg Tabor en neem tienduizend man met u mee, van de
nakomelingen van Naftali en van de nakomelingen van Zebulon?
7 Dan zal Ik bij de beek Kison Sisera, de legerbevelhebber van Jabin, naar u toe
trekken met zijn strijdwagens en zijn troepenmacht, en Ik zal hem in uw hand
geven.
8 Toen zei Barak tegen haar: Als u met mij mee zult gaan, dan ga ik. Maar als u
niet met mij mee zult gaan, dan ga ik niet.
9 En zij zei: Ik zal wel met u meegaan. Maar er zal op de weg die u gaat voor u
geen eer te behalen zijn, want YAHUVEH zal Sisera overleveren in de hand van een
vrouw. Toen stond Debora op en ging met Barak naar Kedes.
10 Barak riep vervolgens Zebulon en Naftali te Kedes bijeen en hij trok te voet
op met tienduizend man. Ook Debora trok met hem op.
11 Heber nu, de Keniet, had zich afgezonderd van Kaïn, van de zonen van Hobab,
de schoonvader van Mozes. Hij had zijn tenten opgezet tot aan de eik in Zaänaïm,
die bij Kedes staat.
12 Toen vertelde men Sisera dat Barak, de zoon van Abinoam, de berg Tabor was
opgetrokken.
13 Daarop riep Sisera al zijn strijdwagens bijeen, negenhonderd ijzeren
strijdwagens, en al het volk dat bij hem was, vanuit Haroseth-Haggojim, bij de
beek Kison.
14 En Debora zei tegen Barak: Sta op, want dit is de dag waarop YAHUVEH Sisera
in uw hand gegeven heeft. Is YAHUVEH niet uitgetrokken voor u uit? Toen daalde
Barak van de berg Tabor af met tienduizend man achter zich.
15 En YAHUVEH bracht Sisera met al zijn strijdwagens en heel zijn leger door de
scherpte van het zwaard in verwarring vóór Barak, zodat Sisera van zijn wagen
afklom en te voet vluchtte.
16 Barak joeg de strijdwagens en het leger na tot Haroseth-Haggojim. En heel het
leger van Sisera viel door de scherpte van het zwaard; zelfs niet één bleef er
over.
17 En Sisera vluchtte te voet naar de tent van Jaël, de vrouw van Heber, de
Keniet. Er was namelijk vrede tussen Jabin, de koning van Hazor, en het huis van
Heber, de Keniet.
18 Jaël kwam naar buiten, Sisera tegemoet, en zei tegen hem: Wijk af van uw weg,
mijn heer! Wijk af van uw weg en kom bij mij, wees niet bevreesd! En hij week
naar haar af in de tent en zij dekte hem toe met een deken.
19 Daarna zei hij tegen haar: Geef mij toch een beetje water te drinken, want ik
heb dorst. Toen opende zij een leren melkzak en gaf hem te drinken en dekte hem
weer toe.
20 Ook zei hij tegen haar: Ga bij de ingang van de tent staan, en als er iemand
komt en u vraagt en zegt: Is hier iemand, dan moet u zeggen: Niemand.
21 Vervolgens nam Jaël, de vrouw van Heber, een tentpin, nam een hamer in haar
hand, ging stilletjes naar hem toe en dreef de pin in zijn slaap, zodat hij aan
de grond vastzat. Hij was namelijk in een diepe slaap gevallen, en uitgeput. En
hij stierf.
22 En zie, Barak achtervolgde Sisera. Jaël kwam naar buiten, hem tegemoet, en
zei tegen hem: Kom, en ik zal u de man laten zien die u zoekt. Zo ging hij bij
haar naar binnen, en zie, daar lag Sisera dood, met de pin in zijn slaap.
23 Zo vernederde ELOHIM op die dag Jabin, de koning van Kanaän, vóór de
Israëlieten.
24 De hand van de Israëlieten drukte gaandeweg harder op Jabin, de koning van
Kanaän, totdat zij Jabin, de koning van Kanaän, hadden uitgeroeid.
Richteren 5
1 Toen zong Debora met Barak, de zoon van Abinoam, op die dag:
2 Nu de leiders in Israël de leiding hebben genomen, nu het volk zich vrijwillig
gegeven heeft, zegen YAHUVEH!
3 Luister, koningen, hoor mij aan, vorsten! Ik wil, ja, ik wil voor YAHUVEH
zingen. Ik wil psalmen zingen voor YAHUVEH, de ELOHIM van Israël.
4 YAHUVEH, toen U uittrok uit Seïr, toen U voortschreed uit het veld van Edom,
beefde de aarde, ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water.
5 De bergen vloeiden weg van voor het aangezicht van YAHUVEH, zelfs de Sinaï,
van voor het aangezicht van YAHUVEH, de ELOHIM van Israël.
6 In de dagen van Samgar, de zoon van Anath, in de dagen van Jaël, hielden de
wegen op, en zij die de paden bewandelden, gingen kronkelwegen.
7 De dorpen hielden op in Israël, ze hielden op, totdat ik, Debora, opstond, tot
ik opstond, een moeder in Israël.
8 Koos men nieuwe goden, dan was er strijd in de poorten. Werd er ook een schild
of speer gezien onder veertigduizend in Israël?
9 Mijn hart is bij de wetgevers van Israël, die zich vrijwillig gaven onder het
volk; zegen YAHUVEH!
10 U die rijdt op witte ezelinnen, u die op mantels zit en u die wandelt op de
weg: spreek ervan,
11 van het geluid van schutters tussen waterputten. Daar praten zij over de
rechtvaardige daden van YAHUVEH, de rechtvaardige daden voor Zijn dorpen in
Israël. Toen daalde het volk van YAHUVEH af naar de poorten.
12 Ontwaak, ontwaak, Debora! Ontwaak, ontwaak en spreek een lied! Sta op, Barak,
en neem uw gevangenen gevangen, zoon van Abinoam!
13 Toen daalden de overgeblevenen af naar de machtigen. Het volk van YAHUVEH
daalde naar mij af met de helden.
14 Uit Efraïm kwamen zij, hun wortel ligt in Amalek. Achter u kwam Benjamin,
onder uw volksgenoten. Uit Machir daalden wetgevers af en uit Zebulon wervers
van krijgsvolk met hun schrijversstaf.
15 Ook de vorsten in Issaschar waren met Debora en zoals Issaschar, zo was
Barak. Te voet werd hij het dal in gestuurd. In de gelederen van Ruben waren de
overleggingen van het hart groot.
16 Waarom bleef u zitten tussen de schaapskooien, om naar het geblaat van de
kudden te luisteren?
Voor de gelederen van Ruben waren de overleggingen van het hart groot.
17 Gilead bleef aan de overzijde van de Jordaan. En Dan, waarom verbleef hij bij
de schepen? Aser bleef zitten aan de kust van de zee en bleef bij zijn havens.
18 Zebulon is een volk dat zijn leven heeft versmaad tot de dood toe, Naftali
evenzo, op de hoogten van het veld.
19 De koningen kwamen, zij streden. Toen streden de koningen van Kanaän bij
Taänach, aan het water van Megiddo, maar buit aan zilver namen zij niet mee.
20 Vanuit de hemel streden zij, vanuit hun banen streden de sterren tegen Sisera.
21 De beek Kison sleurde hen mee, de aloude beek, de beek Kison! Vertrap, mijn
ziel, de sterken!
22 Toen stampten de paardenhoeven van het in galop, in galop van zijn machtigen.
23 Vervloek Meroz! zegt de Engel van YAHUVEH. Vervloek zijn inwoners voortdurend,
omdat zij YAHUVEH niet te hulp zijn gekomen, YAHUVEH te hulp met de helden.
24 Laat gezegend zijn boven de vrouwen Jaël, de vrouw van Heber, de Keniet, laat
zij boven de vrouwen in de tent gezegend zijn.
25 Water vroeg hij, melk gaf zij. In een schaal voor machtigen bracht zij boter.
26Haar hand strekte zij uit naar de pin, en haar rechterhand naar de hamer van
de arbeiders. Zij sloeg Sisera, spleet zijn hoofd, verbrijzelde en doorboorde
zijn slaap.
27 Tussen haar voeten kromde hij zich, viel hij, lag hij. Tussen haar voeten
kromde hij zich, viel hij.
Waar hij zich kromde, daar viel hij, geschonden.
28 Door het venster keek zij uit; de moeder van Sisera schreeuwde door het
traliewerk: Waarom duurt het zo lang voor zijn wagen komt? Waarom blijft de
voetstap van zijn wagens uit?
29 Haar meest wijze vorstinnen antwoordden – en ook zíj beantwoordde haar
woorden voor zichzelf:
30 Zouden zij dan geen buit vinden en verdelen, één meisje of twee meisjes voor
elke man? Een buit van gekleurde stoffen voor Sisera, een buit van gekleurde
stoffen, geborduurde, gekleurde stoffen, aan beide zijden geborduurd, voor om de
halzen van de buit.
31 Zo moeten al Uw vijanden omkomen, YAHUVEH! Maar laten zij die Hem liefhebben,
zijn als het opgaan van de zon in haar kracht. En het land had veertig jaar
rust.
Mattheüs 4:22-33;
22 En meteen dwong YAHUSHUA Zijn discipelen in het schip te gaan en voor Hem uit
te varen naar de overkant, terwijl Hij de menigte weg zou sturen.
23 En toen Hij de menigte weggestuurd had, klom Hij de berg op om er in
afzondering te bidden. Toen het avond was geworden, was Hij daar alleen.
24 Het schip was al midden op de zee en verkeerde in nood door de golven, want
ze hadden de wind tegen.
25 Maar in de vierde nachtwake kwam YAHUSHUA naar hen toe, lopend over de zee.
26 En toen de discipelen Hem over de zee zagen lopen, raakten zij in verwarring
en zeiden: Het is een spook! En zij schreeuwden van angst.
27 Maar meteen sprak YAHUSHUA hen aan en zei: Heb goede moed, Ik ben het; wees
niet bevreesd.
28 Petrus antwoordde Hem en zei: Meester, als U het bent, geef mij dan bevel
over het water naar U toe te komen.
29 Hij zei: Kom! En Petrus klom uit het schip en liep op het water om bij
YAHUSHUA te komen.
30 Maar toen hij op de sterke wind lette, werd hij bevreesd, en toen hij begon
te zinken, riep hij: Meester, red mij!
31 YAHUSHUA stak meteen Zijn hand uit, greep hem vast en zei tegen hem:
Kleingelovige, waarom hebt u getwijfeld?
32 En toen zij in het schip geklommen waren, ging de wind liggen.
33 Zij die in het schip waren, kwamen Hem aanbidden en zeiden: Werkelijk, U bent
de Zoon van ELOHIM!