25
10 Toen sprak YAHUVEH tot Mozes:
11 Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, heeft Mijn
grimmigheid over de Israëlieten afgewend, doordat hij zich in hun midden met
ijver voor Mij heeft ingezet, zodat Ik de Israëlieten niet in Mijn na-ijver
vernietigd heb.
12 Zeg daarom: Zie, Ik geef hem Mijn verbond van vrede:
13 hij, en zijn nageslacht na hem, zullen het verbond van het eeuwige
priesterschap hebben, omdat hij zich voor zijn Elohim heeft ingezet en
verzoening voor de Israëlieten heeft gedaan.
14 De naam nu van de gedode Israëlitische man, die samen met de Midianitische
vrouw gedood was, was Zimri, de zoon van Salu, een leider van een familie van de
Simeonieten.
15 En de naam van de gedode Midianitische vrouw was Kozbi, dochter van Zur; hij
was stamhoofd van een familie in Midian.
16 Verder sprak YAHUVEH tot Mozes:
17 Behandel de Midianieten als vijanden en versla hen.
18 Want zij hebben u als vijanden behandeld, met hun listen, die zij listig
tegen u beraamden, in het geval van Peor en in het geval van hun zuster Kozbi,
de dochter van een leider van de Midianieten, die gedood is op de dag van de
plaag, in het geval van Peor.
*~Numeri hoofdstuk 26 ~*
1 Het gebeurde nu na die plaag dat YAHUVEH tegen Mozes en tegen Eleazar, de zoon
van de priester Aäron, zei:
2 Neem het aantal op van heel de gemeenschap van de Israëlieten, van twintig
jaar oud en daarboven, naar hun families, ieder die in Israël met het leger
uittrekt.
3 Mozes dan en de priester Eleazar zeiden tegen hen, in de vlakten van Moab, aan
de Jordaan, ter hoogte van Jericho:
4 Neem het aantal op van twintig jaar en daarboven, zoals YAHUVEH Mozes en de
Israëlieten, die uit het land Egypte vertrokken waren, geboden had.
5 Ruben was de eerstgeborene van Israël. De zonen van Ruben waren: Hanoch, van
wie het geslacht van de Hanochieten afstamde; van Pallu het geslacht van de
Palluïeten;
6 van Hezron het geslacht van de Hezronieten; van Charmi het geslacht van de
Charmieten.
7 Dit waren de geslachten van de Rubenieten; en het aantal van hen die geteld
waren, was drieënveertigduizend zevenhonderddertig.
8 De zoon nu van Pallu was Eliab.
9 De zonen van Eliab nu waren Nemuel, Dathan en Abiram. Deze Dathan en Abiram
waren afgevaardigden van de gemeenschap, die tegen Mozes en tegen Aäron in
opstand waren gekomen, samen met de aanhang van Korach, toen die tegen YAHUVEH
in opstand gekomen was.
10 Maar de aarde had haar mond geopend en hen samen met Korach verzwolgen, toen
zijn aanhang stierf, doordat het vuur tweehonderdvijftig mannen verteerd had. Zo
waren zij tot een teken geworden.
11 Maar de kinderen van Korach waren niet gestorven.
12 De nakomelingen van Simeon, ingedeeld naar hun geslachten: van Nemuel het
geslacht van de Nemuelieten; van Jamin het geslacht van de Jaminieten; van
Jachin het geslacht van de Jachinieten;
13 van Zerah het geslacht van de Zerahieten; van Saul het geslacht van de
Saulieten.
14 Dit waren de geslachten van de Simeonieten: tweeëntwintigduizend tweehonderd.
15 De nakomelingen van Gad, ingedeeld naar hun geslachten: van Zefon het
geslacht van de Zefonieten; van Haggi het geslacht van de Haggieten; van Suni
het geslacht van de Sunieten;
16 van Ozni het geslacht van de Oznieten; van Heri het geslacht van de Herieten;
17 van Arod het geslacht van de Arodieten; van Areli het geslacht van de
Arelieten.
18 Dit waren de geslachten van de nakomelingen van Gad, overeenkomstig het
aantal van hen die geteld waren: veertigduizend vijfhonderd.
19 De zonen van Juda waren Er en Onan, maar Er en Onan waren in het land Kanaän
gestorven.
20 En dit waren de nakomelingen van Juda, ingedeeld naar hun geslachten: van
Sela het geslacht van de Selanieten; van Perez het geslacht van de Perezieten;
van Zerah het geslacht van de Zerahieten.
21 En de nakomelingen van Perez waren: van Hezron het geslacht van de
Hezronieten; van Hamul het geslacht van de Hamulieten.
22 Dit waren de geslachten van Juda, overeenkomstig het aantal van hen die
geteld waren: zesenzeventigduizend vijfhonderd.
23 De nakomelingen van Issaschar, ingedeeld naar hun geslachten, waren: van Tola
het geslacht van de Tolaïeten; van Pua het geslacht van de Punieten;
24 van Jasub het geslacht van de Jasubieten; van Simron het geslacht van de
Simronieten.
25 Dit waren de geslachten van Issaschar, overeenkomstig het aantal van hen die
geteld waren: vierenzestigduizend driehonderd.
26 De nakomelingen van Zebulon, ingedeeld naar hun geslachten, waren: van Sered
het geslacht van de Seredieten; van Elon het geslacht van de Elonieten; van
Jahleël het geslacht van de Jahleëlieten.
27 Dit waren de geslachten van de Zebulonieten, overeenkomstig het aantal van
hen die geteld waren: zestigduizend vijfhonderd.
28 De zonen van Jozef, ingedeeld naar hun geslachten, waren Manasse en Efraïm.
29 De nakomelingen van Manasse waren: van Machir het geslacht van de Machirieten;
en Machir verwekte Gilead; van Gilead was het geslacht van de Gileadieten.
30 Dit zijn de nakomelingen van Gilead: van Jezer het geslacht van de Jezerieten;
van Helek het geslacht van de Helekieten;
31 van Asriël het geslacht van de Asriëlieten; en van Sechem het geslacht van de
Sechemieten;
32 en van Semida het geslacht van de Semidaïeten; en van Hefer het geslacht van
de Heferieten.
33 Zelafead, de zoon van Hefer, had echter geen zonen, alleen dochters. De namen
van de dochters van Zelafead waren: Machla, Noa, Hogla, Milka en Tirza.
34 Dit waren de geslachten van Manasse en het aantal van hen die geteld waren:
tweeënvijftigduizend zevenhonderd.
35 Dit zijn de nakomelingen van Efraïm, ingedeeld naar hun geslachten: van
Sutelah het geslacht van de Sutelahieten; van Becher het geslacht van de
Becherieten; van Tahan het geslacht van de Tahanieten.
36 En dit zijn de nakomelingen van Sutelah: van Eran het geslacht van de
Eranieten.
37 Dit waren de geslachten van de nakomelingen van Efraïm, overeenkomstig het
aantal van hen die geteld waren: tweeëndertigduizend vijfhonderd. Dit waren de
nakomelingen van Jozef, naar hun geslachten.
38 De nakomelingen van Benjamin, ingedeeld naar hun geslachten: van Bela het
geslacht van de Belaïeten; van Asbel het geslacht van de Asbelieten; van Ahiram
het geslacht van de Ahiramieten;
39 van Sefufam het geslacht van de Sufamieten; van Hufam het geslacht van de
Hufamieten.
40 En de zonen van Bela waren Ard en Naäman; van Ard het geslacht van de
Ardieten; van Naäman het geslacht van de Naämieten.
41 Dit waren de nakomelingen van Benjamin, ingedeeld naar hun geslachten, en het
aantal van hen die geteld waren: vijfenveertigduizend zeshonderd.
42 Dit zijn de nakomelingen van Dan, ingedeeld naar hun geslachten: van Suham
het geslacht van de Suhamieten; dat zijn de geslachten van Dan, ingedeeld naar
hun geslachten.
43 Al de geslachten van de Suhamieten, overeenkomstig het aantal van hen die
geteld waren, waren vierenzestigduizend vierhonderd man.
44 De nakomelingen van Aser, ingedeeld naar hun geslachten, waren: van Imna het
geslacht van de Imnaïeten; van Isvi het geslacht van de Isvieten; van Beria het
geslacht van de Beriïeten.
45 De nakomelingen van Beria waren: van Heber het geslacht van de Heberieten;
van Malchiël het geslacht van de Malchiëlieten.
46 De naam van de dochter van Aser was Serah.
47 Dit waren de geslachten van de nakomelingen van Aser, overeenkomstig het
aantal van hen die geteld waren: drieënvijftigduizend vierhonderd.
48 De nakomelingen van Naftali, ingedeeld naar hun geslachten: van Jahzeël het
geslacht van de Jahzeëlieten; van Guni het geslacht van de Gunieten;
49 van Jezer het geslacht van de Jezerieten; van Sillem het geslacht van de
Sillemieten.
50 Dit waren de geslachten van Naftali, ingedeeld naar hun geslachten, en het
aantal van hen die geteld waren: vijfenveertigduizend vierhonderd.
51 Dit was het aantal van de nakomelingen van Israël die geteld waren:
zeshonderdeenduizend zevenhonderddertig.
52 En YAHUVEH sprak tot Mozes:
53 Onder deze stammen moet het land als erfelijk bezit verdeeld worden,
overeenkomstig het aantal namen.
54 Voor degenen die met velen zijn, moet u het erfelijk bezit groot maken en
voor degenen die met weinigen zijn, moet u het erfelijk bezit minder groot maken;
aan ieder moet zijn erfelijk bezit gegeven worden overeenkomstig degenen van hen
die geteld zijn.
55 Het land zal echter door het lot verdeeld worden; volgens de namen van de
stammen van hun vaderen zullen zij het in erfelijk bezit nemen.
56 Volgens het lot zal ieders erfelijk bezit tussen velen en weinigen in aantal
verdeeld worden.
57 Dit zijn degenen van Levi die geteld zijn, ingedeeld naar hun geslachten: van
Gerson het geslacht van de Gersonieten; van Kahath het geslacht van de
Kahathieten; van Merari het geslacht van de Merarieten.
58 Dit zijn de geslachten van Levi: het geslacht van de Libnieten, het geslacht
van de Hebronieten, het geslacht van de Mahelieten, het geslacht van de Musieten,
het geslacht van de Korachieten. En Kahath verwekte Amram.
59 En de naam van de vrouw van Amram was Jochebed, de dochter van Levi, die de
vrouw van Levi baarde in Egypte. Jochebed baarde aan Amram Aäron, en Mozes, en
Mirjam, hun zuster.
60 En bij Aäron werden geboren Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar.
61 Maar Nadab en Abihu waren gestorven, toen zij vreemd vuur voor het aangezicht
van YAHUVEH gebracht hadden.
62 En het aantal van de Levieten die geteld waren, was drieëntwintigduizend, al
wie mannelijk was, van een maand en daarboven. Dezen werden onder de Israëlieten
niet meegeteld, omdat hun in het midden van de Israëlieten geen erfelijk bezit
gegeven werd.
63 Dit zijn zij die door Mozes en de priester Eleazar geteld waren, die de
Israëlieten telden in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van
Jericho.
64 Onder hen was niemand meer van hen die door Mozes en de priester Aäron geteld
waren, toen zij de Israëlieten telden in de woestijn Sinaï.
65 Want YAHUVEH had tegen hen gezegd dat zij zeker in de woestijn zouden sterven;
van hen was niemand overgebleven dan Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de
zoon van Nun.
*~Numeri hoofdstuk 27 ~*
1 Toen kwamen de dochters van Zelafead, de zoon van Hefer, de zoon van Gilead,
de zoon van Machir, de zoon van Manasse, van de geslachten van Manasse, de zoon
van Jozef, naar voren. Dit zijn de namen van zijn dochters: Machla, Noa, en
Hogla, Milka en Tirza.
2 Zij gingen staan voor Mozes en voor Eleazar, de priester, en voor de leiders
en heel de gemeenschap, bij de ingang van de tent van ontmoeting, met het
verzoek:
3 Onze vader is gestorven in de woestijn, hoewel hijzelf niet behoorde tot de
aanhang van hen die tegen YAHUVEH hadden samengespannen, tot de aanhang van
Korach; hij is om zijn eigen zonde gestorven. Hij had echter geen zonen.
4 Waarom zou de naam van onze vader uit het midden van zijn geslacht worden
weggenomen, alleen maar omdat hij geen zoon had? Geef ons bezit te midden van de
broers van onze vader.
5 Mozes bracht hun rechtszaak voor het aangezicht van YAHUVEH.
6 En YAHUVEH sprak tot Mozes:
7 De dochters van Zelafead hebben gelijk; u moet hun inderdaad een eigen
erfelijk bezit geven, te midden van de broers van hun vader, en u moet het
erfelijk bezit van hun vader op hen doen overgaan.
8 En tegen de Israëlieten moet u zeggen: Wanneer iemand sterft en geen zoon
heeft, dan moet u zijn erfelijk bezit op zijn dochter doen overgaan.
9 En als hij geen dochter heeft, moet u zijn erfelijk bezit aan zijn broers
geven.
10 En als hij geen broers heeft, moet u zijn erfelijk bezit aan de broers van
zijn vader geven.
11 Als ook zijn vader geen broers heeft, moet u zijn erfelijk bezit aan zijn
bloedverwant geven die uit zijn geslacht het nauwst aan hem verwant is, zodat
die het in bezit neemt. Dit is voor de Israëlieten een rechtsverordening, zoals
YAHUVEH Mozes geboden heeft.
12 Daarna sprak YAHUVEH tot Mozes: Klim deze berg Abarim op, en bezie het land
dat Ik de Israëlieten gegeven heb.
13 Wanneer u het gezien hebt, zult ook u met uw voorgeslacht verenigd worden,
net als uw broer Aäron daarmee verenigd is.
14 Dat is omdat u Mijn bevel ongehoorzaam bent geweest in de woestijn Zin,
tijdens de twist van de gemeenschap, door Mij voor hun ogen niet te heiligen bij
het water. Dat is het water van Meriba, ter hoogte van Kades, in de woestijn Zin.
15 Toen sprak Mozes tot YAHUVEH:
16 Laat YAHUVEH, de Elohim Die aan alle vlees de adem geeft, over deze
gemeenschap een man aanstellen
17 die voor hen uitgaat en die voor hen ingaat, en die hen doet uitgaan en die
hen weer doet ingaan, opdat de gemeenschap van YAHUVEH niet zal zijn als schapen
die geen herder hebben.
18 Toen zei YAHUVEH tegen Mozes: Neem Jozua bij u, de zoon van Nun, een man in
wie de Geest is, en leg uw hand op hem.
19 Plaats hem voor de priester Eleazar en voor heel de gemeenschap, en draag
voor hun ogen het bevel aan hem over.
20 Leg een deel van uw waardigheid op hem. Dan zal heel de gemeenschap van de
Israëlieten naar hem luisteren.
21 En hij moet voor Eleazar, de priester, gaan staan, en die zal voor hem vragen
naar het oordeel van de urim, voor het aangezicht van YAHUVEH. Op zijn bevel
zullen zij uitgaan en op zijn bevel zullen zij ingaan, hij, en al de Israëlieten
met hem, heel de gemeenschap.
22 Mozes deed zoals YAHUVEH hem geboden had: hij liet Jozua halen en plaatste
hem voor Eleazar, de priester, en voor heel de gemeenschap.
23 Hij legde hem zijn handen op en droeg hem het bevel over, zoals YAHUVEH de
hand van Mozes gesproken had.
*~Numeri hoofdstuk 28 ~*
1 YAHUVEH sprak tot Mozes:
2 Gebied de Israëlieten en zeg tegen hen: U moet zorg dragen voor Mijn offergave
– Mijn voedsel voor Mijn vuuroffers, voor Mij een aangename geur – door Mij die
op de ervoor vastgestelde tijd aan te bieden.
3 U moet tegen hen zeggen: Dit is het vuuroffer dat u YAHUVEH moet aanbieden:
elke dag twee lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek, als een voortdurend
brandoffer.
4 Het ene lam moet u 's morgens bereiden, het andere lam moet u tussen twee
avonden bereiden,
5 met een tiende efa meelbloem als graanoffer, gemengd met een kwart hin
gestoten olie.
6 Het is het voortdurende brandoffer, dat op de berg Sinaï werd ingesteld als
een aangename geur, een vuuroffer voor YAHUVEH.
7 Het bijbehorende plengoffer moet een kwart hin zijn per lam; in het heiligdom
moet u het plengoffer van sterkedrank voor YAHUVEH uitgieten.
8 En het andere lam moet u tussen twee avonden bereiden. U moet het bereiden
zoals het ochtendgraanoffer en als het bijbehorende plengoffer, een vuuroffer
van aangename geur voor YAHUVEH.
9 Maar op de sabbatdag twee lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek, met
twee tiende efa meelbloem als graanoffer, met olie gemengd, en het bijbehorende
plengoffer.
10 Het is het sabbatsbrandoffer voor elke sabbat, naast het voortdurende
brandoffer en het bijbehorende plengoffer.
11 Ook aan het begin van elke maand moet u YAHUVEH een brandoffer aanbieden:
twee jonge stieren – de jongen van een rund – één ram en zeven lammeren van een
jaar oud, zonder enig gebrek.
12 Verder drie tiende efa meelbloem per jonge stier als graanoffer, met olie
gemengd, en twee tiende efa meelbloem als graanoffer, met olie gemengd, per ram,
13 en een tiende efa meelbloem per lam als graanoffer, met olie gemengd. Het is
een brandoffer, een aangename geur, een vuuroffer voor YAHUVEH.
14 En de bijbehorende plengoffers moeten zijn: een halve hin wijn bij de jonge
stier, een derde hin bij de ram, en een kwart hin bij het lam. Dit is het
maandelijkse brandoffer, voor elke maand van het jaar.
15 En één geitenbok moet als zondoffer voor YAHUVEH worden bereid, naast het
voortdurende brandoffer met het bijbehorende plengoffer.
16 In de eerste maand, op de veertiende dag van de maand, is het Pascha voor
YAHUVEH,
17 en op de vijftiende dag van deze maand is het feest; zeven dagen moeten er
ongezuurde broden gegeten worden.
18 Op de eerste dag moet er een heilige samenkomst zijn; geen enkel dienstwerk
mag u dan doen.
19 Maar u moet een vuuroffer als brandoffer aan YAHUVEH aanbieden: twee jonge
stieren – de jongen van een rund – één ram en zeven lammeren van een jaar oud.
Ze moeten zonder enig gebrek zijn.
20 En het bijbehorende graanoffer moet meelbloem zijn, met olie gemengd; drie
tiende efa moet u bij de jonge stier doen, en twee tiende bij de ram.
21 Een tiende efa per lam moet u bij de zeven lammeren doen.
22 Vervolgens één bok als zondoffer om verzoening voor u te doen.
23 Naast het morgenbrandoffer, dat tot voortdurend brandoffer dient, moet u deze
dingen doen.
24 Dienovereenkomstig moet u zeven dagen lang elke dag het voedsel van het
vuuroffer bereiden als een aangename geur voor YAHUVEH; het moet bereid worden
naast het voortdurende brandoffer, met het bijbehorende plengoffer.
25 Op de zevende dag moet u een heilige samenkomst houden; geen enkel dienstwerk
mag u dan doen.
26 Ook op de dag van de eerstelingen, als u op uw Wekenfeest YAHUVEH een nieuw
graanoffer aanbiedt, moet u een heilige samenkomst houden; geen enkel dienstwerk
mag u dan doen.
27 Dan moet u een brandoffer aanbieden, als een aangename geur voor YAHUVEH:
twee jonge stieren – de jongen van een rund – één ram en zeven lammeren van een
jaar oud,
28 en het bijbehorende graanoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tiende
efa per jonge stier, twee tiende per ram,
29 en een tiende efa per lam bij de zeven lammeren.
30 Vervolgens één geitenbok om verzoening voor u te doen.
31 Naast het voortdurende brandoffer en het bijbehorende graanoffer moet u deze
dingen doen. Ze moeten voor u zonder enig gebrek zijn, en vergezeld gaan van de
bijbehorende plengoffers.
*~Numeri hoofdstuk 29 ~*
1 In de zevende maand nu, op de eerste dag van de maand, moet u een heilige
samenkomst houden; geen enkel dienstwerk mag u dan doen. Het is voor u een dag
aangekondigd door bazuingeschal.
2 Dan moet u een brandoffer bereiden, als een aangename geur voor YAHUVEH: één
jonge stier – het jong van een rund – één ram en zeven lammeren van een jaar oud,
zonder enig gebrek,
3 en het bijbehorende graanoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tiende
efa bij de jonge stier, twee tiende efa bij de ram,
4 en één tiende efa per lam bij de zeven lammeren;
5 en als zondoffer één geitenbok, om verzoening voor u te doen,
6 naast het maandelijkse brandoffer en het bijbehorende graanoffer, en het
voortdurende brandoffer en het bijbehorende graanoffer, met de bijbehorende
plengoffers, volgens de bepaling, als een aangename geur, een vuuroffer voor
YAHUVEH.
7 Ook op de tiende dag van deze zevende maand moet u een heilige samenkomst
houden; u moet uzelf dan verootmoedigen, geen enkel werk mag u dan doen.
8 Maar u moet een brandoffer aanbieden, als een aangename geur voor YAHUVEH: één
jonge stier – het jong van een rund – één ram en zeven lammeren van een jaar oud.
Ze moeten voor u zonder enig gebrek zijn.
9 En het bijbehorende graanoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tiende
efa per jonge stier, twee tiende efa per ram,
10 en een tiende efa per lam bij de zeven lammeren;
11 en als zondoffer één geitenbok, naast het zondoffer voor de verzoening en het
voortdurende brandoffer, met het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende
plengoffers.
12 Ook op de vijftiende dag van deze zevende maand moet u een heilige samenkomst
houden; geen enkel dienstwerk mag u dan doen, maar zeven dagen lang moet u voor
YAHUVEH een feest vieren.
13 U moet dan als vuuroffer een brandoffer aanbieden, als een aangename geur
voor YAHUVEH: dertien jonge stieren – jongen van een rund – twee rammen en
veertien lammeren van een jaar oud. Ze moeten zonder enig gebrek zijn.
14 En het bijbehorende graanoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tiende
efa per jonge stier bij de dertien jonge stieren, twee tiende efa per ram bij de
twee rammen,
15 en een tiende efa per lam bij de veertien lammeren;
16 en als zondoffer één geitenbok, naast het voortdurende brandoffer, het
bijbehorende graanoffer, en het bijbehorende plengoffer.
17 Vervolgens op de tweede dag: twaalf jonge stieren – jongen van een rund –
twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
18 en het bijbehorende graanoffer, en de bijbehorende plengoffers bij de jonge
stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de
bepaling;
19 en als zondoffer één geitenbok, naast het voortdurende brandoffer en het
bijbehorende graanoffer, met de bijbehorende plengoffers.
20 Vervolgens op de derde dag: elf jonge stieren, twee rammen en veertien
lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
21 en de bijbehorende graanoffers en plengoffers bij de jonge stieren, bij de
rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling;
22 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende
graanoffer en het bijbehorende plengoffer.
23 Vervolgens op de vierde dag: tien jonge stieren, twee rammen en veertien
lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
24 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge
stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de
bepaling;
25 en als zondoffer één geitenbok, naast het voortdurende brandoffer, het
bijbehorende graanoffer en het bijbehorende plengoffer.
26 Vervolgens op de vijfde dag: negen jonge stieren, twee rammen en veertien
lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
27 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge
stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de
bepaling;
28 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende
graanoffer en het bijbehorende plengoffer.
29 Vervolgens op de zesde dag: acht jonge stieren, twee rammen en veertien
lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
30 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge
stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de
bepaling;
31 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende
graanoffer en de bijbehorende plengoffers.
32 Vervolgens op de zevende dag: zeven jonge stieren, twee rammen en veertien
lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek,
33 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge
stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de
bepaling;
34 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende
graanoffer en het bijbehorende plengoffer.
35 Op de achtste dag moet u een bijzondere samenkomst houden; geen enkel
dienstwerk mag u dan doen.
36 U moet als vuuroffer een brandoffer aanbieden, als een aangename geur voor
YAHUVEH: één jonge stier, één ram en zeven lammeren van een jaar oud, zonder
enig gebrek,
37 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge
stier, bij de ram en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de
bepaling;
38 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende
graanoffer en het bijbehorende plengoffer.
39 Deze dingen moet u voor YAHUVEH doen op uw feestdagen, naast uw geloften en
de vrijwillige gaven bij uw brandoffers, bij uw graanoffers, bij uw plengoffers
en bij uw dankoffers.
40 En Mozes zei dit tegen de Israëlieten, overeenkomstig alles wat YAHUVEH aan
Mozes geboden had.
*~Numeri hoofdstuk 30 ~*
1 Mozes sprak tot de hoofden van de stammen van de Israëlieten: Dit is de zaak
die YAHUVEH geboden heeft: