Shabbat Shalom!
Welkom bij Chayei Sarah /Leven van Sara
- de Profetische lezing van deze week.
Profetie 41, 82, 120;
Genesis 23:1-25:18;
1 Koningen 1:1-31;
Johannes 4:3-14;
21 Koningen 1:1-31;
21
1 Koning David nu was oud en op dagen gekomen. Men dekte hem met dekens toe,
maar hij werd niet warm.
2 Toen zeiden zijn dienaren tegen hem: Laat men voor mijn meester de koning een
meisje zoeken, een maagd, om de koning bij te staan en een verzorgster voor hem
te zijn. Laat haar in uw schoot liggen, zodat mijn meester de koning weer warm
wordt.
3 Zo zochten zij in heel het gebied van Israël naar een mooi meisje, en zij
vonden Abisag uit Sunem en brachten haar bij de koning.
4 Het meisje was buitengewoon mooi. Zij werd de verzorgster van de koning en
diende hem, maar de koning kende haar niet.
5 Adonia nu, de zoon van Haggith, verhief zich en zei: Ík zal koning worden. Hij
voorzag zich van wagens en ruiters, met vijftig man die voor hem uit snelden.
6 Zijn vader had hem van zijn dagen geen verwijt gemaakt door te zeggen: Waarom
heb je dat gedaan? Ook was hij heel knap van gestalte. Haggith had hem gebaard,
na Absalom.
7 Zijn woorden waren met Joab, de zoon van Zeruja, en met de priester Abjathar.
Die hielpen mee en volgden Adonia.
8 Maar de priester Zadok, Benaja, de zoon van Jojada, de profeet Nathan, Simeï,
Reï en de helden die bij David hoorden, waren niet met Adonia.
9 Adonia slachtte schapen, runderen en gemest vee bij de steen Zoheleth, die bij
de bron Rogel ligt. Al zijn broers, de zonen van de koning, en alle mannen van
Juda, de dienaren van de koning, nodigde hij uit.
10 Maar de profeet Nathan, Benaja, de helden en Salomo, zijn broer, nodigde hij
niet uit.
11 Toen zei Nathan tegen Bathseba, de moeder van Salomo: Hebt u niet gehoord dat
Adonia, de zoon van Haggith, koning is? En onze meester David weet het niet.
12 Nu dan, kom, laat mij u toch raad geven, zodat u uw leven en het leven van uw
zoon Salomo kunt redden.
13 Ga, ga naar binnen bij koning David en zeg tegen hem: Hebt u, mijn meester de
koning, uw dienares niet gezworen: Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning
zijn, en híj zal op mijn troon zitten? Waarom is Adonia dan koning?
14 Zie, terwijl u daar nog met de koning in gesprek bent, zal ík na u
binnenkomen en uw woorden aanvullen.
15 Bathseba kwam bij de koning in de kamer. Nu was de koning zeer oud, en Abisag
uit Sunem bediende de koning.
16 Bathseba knielde en boog zich voor de koning neer, en de koning zei: Wat is
er met u?
17 Zij zei tegen hem: Mijn meester, u hebt zelf uw dienares bij YAHUVEH, uw
ELOHIM [GOD], gezworen: Voorzeker, Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn, en
híj zal op mijn troon zitten.
18 En nu, zie, Adonia is koning; en nu, mijn meester de koning, u weet het niet.
19 Hij heeft runderen, gemest vee en schapen in menigte geslacht, en al de zonen
van de koning uitgenodigd, en de priester Abjathar, en Joab, de bevelhebber van
het leger, maar uw dienaar Salomo heeft hij niet uitgenodigd.
20 Maar u, mijn meester de koning, de ogen van heel Israël zijn op u gericht,
dat u hun bekendmaakt wie er na hem op de troon van mijn meester de koning zal
zitten.
21 Anders zal het gebeuren, wanneer mijn meester de koning bij zijn vaderen te
ruste gegaan is, dat ik en mijn zoon Salomo als schuldigen beschouwd zullen
worden.
22 En zie, terwijl zij nog met de koning in gesprek was, kwam de profeet Nathan
binnen.
23 Men bracht de koning de boodschap: Zie, de profeet Nathan is er. En hij kwam
bij de koning binnen, en boog zich met zijn gezicht ter aarde voor de koning
neer.
24 En Nathan zei: Mijn meester de koning, hebt ú gezegd: Adonia zal na mij
koning zijn, en híj zal op mijn troon zitten?
25 Want vandaag is hij afgedaald, het dal in, en heeft hij runderen, gemest vee
en schapen in menigte geslacht, en heeft hij al de zonen van de koning, de
bevelhebbers van het leger, en de priester Abjathar uitgenodigd. En zie, zij
eten en drinken in zijn aanwezigheid, en zeggen: Leve koning Adonia!
26 Maar míj, uw dienaar, de priester Zadok, Benaja, de zoon van Jojada, en uw
dienaar Salomo heeft hij niet uitgenodigd.
27 Als deze zaak van mijn meester de koning uitgegaan is, hebt u dan uw dienaar
niet bekendgemaakt wie er na hem op de troon van mijn meester de koning zal
zitten?
28 Koning David antwoordde en zei: Roep Bathseba voor mij. Zij kwam bij de
koning en ging voor de koning staan.
29 Toen zwoer de koning en zei: Zo waar YAHUVEH leeft, Die mijn ziel uit alle
nood verlost heeft,
30 voorzeker, zoals ik u bij YAHUVEH, de ELOHIM van Israël, gezworen heb:
Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning zijn, en híj zal in mijn plaats op
mijn troon zitten, voorzeker, zo zal ik deze dag nog doen.
31 Toen knielde Bathseba, met het gezicht ter aarde, en boog zich voor de koning
neer en zei: Mijn meester de koning David leve voor eeuwig!
Johannes 4:3-14;
1 Toen nu de Meester merkte dat de Farizeeën gehoord hadden dat YAHUSHUA meer
discipelen maakte en doopte dan Johannes
2 – hoewel YAHUSHUA Zelf niet doopte, maar Zijn discipelen –
3 verliet Hij Judea en vertrok Hij weer naar Galilea.
4 En Hij moest door Samaria gaan.
5 Hij kwam dan bij een stad in Samaria, Sichar genoemd, dicht bij het stuk grond
dat Jakob zijn zoon Jozef gegeven had.
6 En daar was de bron van Jakob. YAHUSHUA nu ging, vermoeid van de reis, bij de
bron zitten. Het was ongeveer het zesde uur.Dat wil zeggen: omstreeks de middag,
als de zon het heetst is.
7 Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. YAHUSHUA zei tegen haar:
Geef Mij te drinken.
8 Want Zijn discipelen waren weggegaan naar de stad om voedsel te kopen.
9 De Samaritaanse vrouw dan zei tegen Hem: Hoe vraagt U, Die een Jood bent, van
mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want Joden hebben geen omgang
met Samaritanen.
10 YAHUSHUA antwoordde en zei tegen haar: Als u de gave van YAHUVEH kende, en
wist Wie Hij is Die tegen u zegt: Geef Mij te drinken, u zou het Hem hebben
gevraagd en Hij zou u levend water gegeven hebben.
11 De vrouw zei tegen Hem: Meneer, U hebt geen emmer en de put is diep; waar
hebt U dan het levende water vandaan?
12 Bent U soms meer dan onze vader Jakob, die ons de put gegeven heeft en zelf
daaruit gedronken heeft, evenals zijn kinderen en zijn kudden?
13 YAHUSHUA antwoordde en zei tegen haar: Ieder die van dit water drinkt, zal
weer dorst krijgen,
14 maar wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen
dorst meer krijgen. Maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een bron
worden van water dat opwelt tot in het eeuwige leven.