11
27 de zegen, als u luistert naar de geboden van YAHUVEH, uw ELOHIM, die ik u
heden gebied;
28 de vloek, als u niet luistert naar de geboden van YAHUVEH, uw ELOHIM, en van
de weg afwijkt die ik u heden gebied, om achter andere elohims aan te gaan, die
u niet gekend hebt.
29 Het zal gebeuren, wanneer YAHUVEH, uw ELOHIM, u gebracht heeft in het land
waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen, dat u de zegen uit zult spreken op
de berg Gerizim en de vloek op de berg Ebal.
30 Die liggen immers aan de overzijde van de Jordaan, achter de weg naar de
zonsondergang, in het land van de Kanaänieten die in de Vlakte wonen, tegenover
Gilgal, bij de eiken van More.
31 Want u zult de Jordaan oversteken om het land dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u geeft,
in te gaan en het in bezit te nemen; u zult het in bezit nemen en erin wonen.
32 Neem dan alle verordeningen en bepalingen die ik u heden voorhoud,
nauwlettend in acht.
*~Deuteronomium hoofdstuk 12 ~*
1 Dit zijn de verordeningen en de bepalingen die u nauwlettend in acht moet
nemen, in het land dat YAHUVEH, de ELOHIM van uw vaderen, u gegeven heeft om het
in bezit te hebben, al de dagen dat u op de aardbodem leeft.
2 U moet al de plaatsen waar de volken van wie u het land in bezit neemt, hun
elohims gediend hebben, volledig vernielen, op de hoge bergen, op de heuvels en
onder elke bladerrijke boom.
3 Hun altaren moet u afbreken, hun gewijde stenen in stukken slaan, hun gewijde
palen met vuur verbranden en de beelden van hun goden omhakken; en u moet hun
naam uit die plaats doen verdwijnen.
4 U mag tegenover YAHUVEH, uw ELOHIM, niet doen zoals zij!
5 Maar naar de plaats die YAHUVEH, uw ELOHIM, uit al uw stammen zal uitkiezen om
Zijn Naam daar te vestigen, naar Zijn woning moet u vragen en daarheen komen.
6 Daarheen moet u uw brandoffers brengen, uw slachtoffers, uw tienden, de
hefoffers van uw hand, uw gelofteoffers, uw vrijwillige gaven en de
eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee.
7 En daar moet u voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, eten en u
verblijden, u en uw gezinnen, over alles wat u ter hand genomen hebt en waarin
YAHUVEH, uw ELOHIM, u gezegend heeft.
8 U mag niet doen zoals al wat wij hier heden doen: iedereen doet wat juist is
in eigen oog.
9 Want u bent tot nu toe nog niet gekomen in de rust en in het erfelijk bezit
dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u geven zal.
10 Maar u zult de Jordaan oversteken en gaan wonen in het land dat YAHUVEH, uw
ELOHIM, u in erfelijk bezit geeft. Hij zal u rust geven van al uw vijanden
rondom u, en u zult veilig wonen.
11 Dan zal daar de plaats zijn die YAHUVEH, uw ELOHIM, zal uitkiezen om Zijn
Naam daar te laten wonen. Daarheen moet u alles brengen wat ik u gebied: uw
brandoffers, uw slachtoffers, uw tienden, de hefoffers uit uw hand en heel de
keur van uw gelofteoffers die u YAHUVEH belooft,
12 en daar zult u zich verblijden voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, u,
uw zonen en uw dochters, uw slaven en uw slavinnen, en de Leviet die binnen uw
poorten is, want hij heeft geen aandeel of erfelijk bezit samen met u.
13 Wees op uw hoede dat u uw brandoffers niet brengt op elke plaats die u ziet,
14 maar alleen op de plaats die YAHUVEH in een van uw stammen (Jeruzalem) zal
uitkiezen. Daar moet u uw brandoffers brengen en daar moet u doen alles wat ik u
gebied. (Lev 17:8-9)
15 Wel mag u naar het volle verlangen van uw ziel binnen al uw poorten slachten
en vlees eten, overeenkomstig de zegen van YAHUVEH, uw ELOHIM, die Hij u geeft.
De onreine en de reine mag daarvan eten, zoals van een gazelle en van een hert.
16 Alleen het bloed mag u niet eten; u moet het op de aarde uitgieten als water.
17 U mag binnen uw poorten niet de tienden van uw koren, van uw nieuwe wijn en
van uw olie eten, evenmin de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee
of enige van uw gelofteoffers, die u beloofd hebt, ook niet uw vrijwillige gaven
of de hefoffers van uw hand.
18 Alleen voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, op de plaats die YAHUVEH,
uw ELOHIM, zal uitkiezen (Jeruzalem), mag u dat eten: u, uw zoon en uw dochter,
uw slaaf en uw slavin, en de Leviet die binnen uw poorten is; en u zult u voor
het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, verblijden over alles wat u ter hand
genomen hebt.
19 Wees op uw hoede dat u de Leviet niet in de steek laat, al uw dagen in uw
land.
20 Wanneer YAHUVEH, uw ELOHIM, uw gebied ruim gemaakt heeft, zoals Hij tot u
gesproken heeft, en u zegt: Ik wil vlees eten, omdat uw ziel ernaar verlangt om
vlees te eten, dan mag u naar het volle verlangen van uw ziel vlees eten.
21 Wanneer de plaats die YAHUVEH, uw ELOHIM, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te
vestigen, ver van u vandaan is, dan mag u van uw runderen en uw kleinvee die
YAHUVEH u gegeven heeft, slachten, zoals ik u geboden heb, en mag u ervan eten
binnen uw poorten, naar het volle verlangen van uw ziel.
22 Maar dan moet u het eten zoals een gazelle en een hert gegeten wordt; de
onreine en de reine mogen het beiden eten.
23 Alleen, houd eraan vast geen bloed te eten, want het bloed is de ziel, en u
mag niet, samen met het vlees, ook de ziel eten.
24 U mag dat niet eten; u moet het op de aarde uitgieten als water.
25 U mag dat niet eten, opdat het u en uw kinderen na u goed gaat, als u doet
wat juist is in de ogen van YAHUVEH.
26 Maar de heilige gaven die u hebt, en uw gelofteoffers, moet u opnemen en
ermee naar de plaats komen die YAHUVEH zal uitkiezen (Jeruzalem).
27 Bij uw brandoffers moet u zowel het vlees als het bloed offeren op het altaar
van YAHUVEH, uw ELOHIM. Van uw slachtoffers moet het bloed over het altaar van
YAHUVEH, uw ELOHIM, worden uitgegoten, maar mag u het vlees zelf eten.
28 Let erop dat u aan al deze woorden die ik u gebied, gehoor geeft, opdat het u
en uw kinderen na u goed gaat tot in eeuwigheid, als u doet wat goed en juist is
in de ogen van YAHUVEH, uw ELOHIM.
29 Wanneer YAHUVEH, uw ELOHIM, de volken waar u naartoe gaat om die uit hun
bezit te verdrijven, van voor uw ogen uitroeit, en u hen verdreven hebt en in
hun land bent gaan wonen,
30 wees dan op uw hoede dat u niet, nadat zij van voor uw ogen weggevaagd zijn,
achter hen aan verstrikt wordt, en dat u niet vraagt naar hun elohims, door te
zeggen: Zoals deze volken hun elohims gediend hebben, zo zal ik het ook doen.
31 U mag ten aanzien van YAHUVEH, uw ELOHIM, niet doen zoals zij! Want alles wat
voor YAHUVEH een gruwel is, wat Hij haat, hebben zij voor hun elohims gedaan.
Zij hebben voor hun elohims immers zelfs hun zonen en hun dochters met vuur
verbrand.
32 Dit alles wat ik u gebied, moet u nauwlettend in acht nemen. U mag er niets
aan toevoegen en er ook niets van afdoen.
*~Deuteronomium hoofdstuk 13 ~*
1 Als in uw midden een profeet opstaat of iemand die dromen heeft, en u een
teken of wonder geeft,
2 en dat teken of dat wonder waarvan hij tot u gesproken had, komt en hij zegt:
Laten we achter andere elohims aan gaan, die u niet kent, en laten we die dienen,
3 luister dan niet naar de woorden van die profeet of naar hem die die dromen
heeft! Want YAHUVEH, uw ELOHIM, stelt u dan op de proef om te weten of u
YAHUVEH, uw ELOHIM, liefhebt met heel uw hart en met heel uw ziel.
4 Achter YAHUVEH, uw ELOHIM, moet u aan gaan, Hem moet u vrezen, Zijn geboden
moet u in acht nemen en Zijn stem gehoorzamen; Hem moet u dienen en u aan Hem
vasthouden.
5 En die profeet of hij die die dromen heeft, moet gedood worden, omdat hij
heeft opgeroepen afvallig te worden aan YAHUVEH, uw ELOHIM, Die u uit het land
Egypte heeft geleid en u uit het slavenhuis verlost heeft; en omdat hij u wilde
afbrengen van de weg die YAHUVEH, uw ELOHIM, u geboden heeft daarop te gaan. Zo
moet u het kwaad uit uw midden wegdoen.
6 Wanneer uw broer, de zoon van uw moeder, of uw zoon, of uw dochter, of de
vrouw van uw schoot, of uw boezemvriend u in het geheim aanspoort door te zeggen:
Laten we andere elohims gaan dienen, die u niet kent, u niet en ook uw vaderen
niet,
7 uit de elohims van de volken die rondom u zijn, dicht bij u of ver bij u
vandaan, van het ene einde van de aarde tot het andere einde van de aarde,
8 bewillig er dan niet in en luister niet naar hem! Laat uw oog hem niet ontzien,
heb geen medelijden en houd hem niet verborgen.
9 Integendeel, u moet hem zeker doden. Eerst moet uw eigen hand zich tegen hem
keren om hem ter dood te brengen, daarna de hand van heel het volk.
10 U moet hem met stenen stenigen zodat hij sterft, omdat hij heeft geprobeerd u
af te brengen van YAHUVEH, uw ELOHIM, Die u uit het land Egypte, uit het
slavenhuis, heeft geleid.
11 Heel Israël zal het horen en bevreesd zijn, en een dergelijke wandaad niet
meer in uw midden verrichten.
12 Als u over een van uw steden die YAHUVEH, uw ELOHIM, u geeft om er te wonen,
hoort zeggen:
13 Er zijn mannen, verdorven lieden, uit uw midden voortgekomen en zij hebben de
inwoners van hun stad verleid door te zeggen: Laten we andere elohims gaan
dienen, die u niet kent,
14 dan moet u het onderzoeken, grondig uitzoeken en goed navragen. En zie, is
het de waarheid, staat de zaak vast, is zo'n gruwelijke daad in uw midden gedaan,
15 dan moet u de inwoners van die stad geheel en al slaan met de scherpte van
het zwaard, door haar met alles wat erin is, ook haar vee, met de scherpte van
het zwaard met de ban te slaan.
16 Al haar buit moet u op het midden van haar marktplein bijeenbrengen, en
vervolgens moet u de stad en al haar buit met vuur verbranden, als een offer dat
geheel verteerd wordt voor YAHUVEH, uw ELOHIM. Ze moet eeuwig een ruïne blijven
en mag nooit herbouwd worden,
17 en niets van datgene waarop de ban rust, mag aan uw hand kleven. Dan zal
YAHUVEH Zijn brandende toorn laten varen en u barmhartigheid geven, Zich over u
ontfermen en u talrijk maken, zoals Hij aan uw vaderen gezworen heeft te zullen
doen
18 als u de stem van YAHUVEH, uw ELOHIM, gehoorzaamt, door al Zijn geboden die
ik u heden gebied, in acht te nemen, en door te doen wat juist is in de ogen van
YAHUVEH, uw ELOHIM.
*~Deuteronomium hoofdstuk 14 ~*
1 U bent kinderen van YAHUVEH, uw ELOHIM. U mag uw lichaam vanwege een dode niet
kerven of een kale plek maken tussen uw ogen.
2 Want u bent een heilig volk voor YAHUVEH, uw ELOHIM. YAHUVEH heeft ú uit alle
volken die op de aardbodem zijn, uitgekozen om voor Hem een volk te zijn dat
Zijn persoonlijk eigendom is.
3 U mag niets eten wat een gruwel is.
4 Dit zijn de dieren die u eten mag: het rund, het schaap, de geit,
5 het hert, de gazelle, de reebok, de steenbok, de spiesbok, de antilope en de
gems.
6 Alle dieren die gespleten hoeven hebben, waarvan de hoef in tweeën gespleten
is, en die bovendien bij de dieren horen die herkauwen, mag u eten.
7 Maar de volgende, die alleen herkauwen, of die alleen gespleten hoeven hebben,
mag u niet eten: de kameel, de haas en de klipdas. Zij herkauwen immers wel,
maar hebben geen gespleten hoeven; zij zijn voor u onrein.
8 Zo ook het varken, want dat heeft wel gespleten hoeven, maar het herkauwt niet;
het is voor u onrein. Van hun vlees mag u niet eten en hun kadavers mag u niet
aanraken.
9 Dit mag u eten van alles wat in het water leeft: alles wat vinnen en schubben
heeft, mag u eten.
10 Maar alles wat geen vinnen en schubben heeft, mag u niet eten; het is voor u
onrein.
11 Alle reine vogels mag u eten.
12 Maar dit zijn de vogels waarvan u niet mag eten: de arend, de lammergier, de
monniksgier,
13 de buizerd, de kiekendief, en elke soort wouw,
14 elke soort raaf,
15 de struisvogel, de velduil, de meeuw, elke soort valk,
16 de steenuil, de ransuil, de kerkuil,
17 de kraai, de aasgier, de visarend,
18 de ooievaar, elke soort reiger, de hop en de vleermuis.
19 Ook alle gevleugelde insecten zijn voor u onrein; ze mogen niet gegeten
worden.
20 Alle reine gevleugelde dieren mag u eten.
21 U mag geen enkel kadaver eten. Aan de vreemdeling die binnen uw poorten is,
mag u het geven om het te eten, of verkoop het aan een buitenlander. Want u bent
een heilig volk voor YAHUVEH, uw ELOHIM. U mag een bokje niet koken in de melk
van zijn moeder.
22 Van heel de opbrengst van uw zaad, wat het veld jaar op jaar voortbrengt,
moet u getrouw het tiende deel geven.
23 Voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, op de plaats die Hij zal
uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen (Jeruzalem), moet u de tienden van uw
koren, van uw nieuwe wijn en van uw olie, en de eerstgeborenen van uw runderen
en van uw kleinvee eten, om YAHUVEH, uw ELOHIM, te leren vrezen, alle dagen.
24 Als de weg voor u te lang is, zodat u dat alles niet kunt meenemen, omdat de
plaats die YAHUVEH, uw ELOHIM, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen (Jeruzalem),
te ver bij u vandaan is, dan moet u, wanneer YAHUVEH, uw ELOHIM, u gezegend
heeft,
25 het te gelde maken, het geld in een buidel doen in uw hand en naar de plaats
gaan die YAHUVEH, uw ELOHIM, zal uitkiezen.
26 Daar moet u dat geld besteden aan alles wat uw ziel verlangt: runderen en
kleinvee, wijn en sterkedrank, ja, alles wat uw ziel maar wenst. Dan kunt u daar
eten voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, en u verblijden, u en uw gezin.
27 Daarbij mag u de Leviet die binnen uw poorten is, niet in de steek laten. Hij
heeft immers geen aandeel of erfelijk bezit samen met u.
28 Om de drie jaar moet u alle tienden van uw opbrengst van dat jaar brengen en
opslaan binnen uw poorten.
29 Dan kan de Leviet komen – hij heeft immers geen aandeel of erfelijk bezit
samen met u – en de vreemdeling, de wees en de weduwe die binnen uw poorten zijn,
en kunnen zij eten en verzadigd worden; opdat YAHUVEH, uw ELOHIM, u zegent in al
het werk van uw hand dat u doet.
*~Deuteronomium hoofdstuk 15 ~*
1 Na verloop van zeven jaar moet u kwijtschelding verlenen.
2 Dit nu is wat de kwijtschelding inhoudt: iedere schuldeiser die iets aan zijn
naaste geleend heeft, moet hem dat kwijtschelden. Hij mag van zijn naaste of
zijn broeder geen betaling eisen, aangezien men een kwijtschelding heeft
uitgeroepen voor YAHUVEH.
3 Van een buitenlander mag u betaling eisen, maar wat er van u bij uw broeder
is, moet uw hand kwijtschelden.
4 Overigens hoeft er onder u geen arme te zijn, want YAHUVEH zal u overvloedig
zegenen in het land dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u als erfelijk bezit geeft om dat in
bezit te nemen,
5 als u tenminste de stem van YAHUVEH, uw ELOHIM, nauwgezet gehoorzaamt, door al
deze geboden die ik u heden gebied, nauwlettend in acht te nemen.
6 Wanneer YAHUVEH, uw ELOHIM, u gezegend heeft, zoals Hij tot u gesproken heeft,
dan zult u aan vele volken leningen verstrekken, maar zelf zult u niets hoeven
te lenen; en u zult over vele volken heersen, maar over u zullen zij niet
heersen.
7 Maar als er onder u een arme zal zijn, iemand uit uw broeders, binnen een van
uw poorten, in uw land, dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u geven zal, dan mag u uw hart
niet verstokken, of uw hand sluiten voor uw broeder die arm is.
8 Integendeel, u moet uw hand wijd voor hem opendoen en hem overvloedig lenen,
genoeg voor wat hem ontbreekt.
9 Wees op uw hoede dat niet de verderfelijke gedachte in uw hart opkomt dat het
zevende jaar, het jaar van de kwijtschelding, naderbij komt – en uw oog boos
wordt jegens uw broeder die arm is en hem niets geeft, en hij over u tot YAHUVEH
roept en er zonde in u is.
10 U moet hem overvloedig geven, en laat uw hart niet verdrietig zijn als u hem
geeft. Want vanwege deze zaak zal YAHUVEH, uw ELOHIM, u zegenen in al uw werk en
in alles wat u ter hand neemt.
11 Want armen zullen binnen uw land nooit ontbreken. Daarom gebied ik u: U moet
uw hand wijd opendoen voor uw broeder, uw onderdrukte en uw arme in uw land.
12 Als uw broeder, een Hebreeuwse man of Hebreeuwse vrouw, aan u verkocht is,
dan zal hij u zes jaar dienen; maar in het zevende jaar moet u hem vrij van u
laten weggaan.
13 En als u hem vrij van u laat weggaan, mag u hem niet met lege handen laten
gaan.
14 U moet hem overvloedig geven van uw kleinvee, uw dorsvloer en uw perskuip;
van dat waarmee YAHUVEH, uw ELOHIM, u gezegend heeft, moet u hem geven.
15 En u moet bedenken dat u een slaaf geweest bent in het land Egypte, en dat
YAHUVEH, uw ELOHIM, u verlost heeft; daarom gebied ik u heden deze zaak.
16 Maar het moet zó zijn, als hij tegen u zegt: Ik wil niet bij u weggaan, omdat
hij u en uw gezin liefheeft, omdat hij het goed bij u heeft,
17 dat u een priem neemt en die door zijn oor en in de deur steekt; dan zal hij
voor altijd uw slaaf zijn. Ook bij uw slavin moet u zo doen.
18 Laat het niet moeilijk zijn in uw ogen als u hem vrij van u laat weggaan,
want hij is een dubbelloons dagloner. Dan zal YAHUVEH, uw ELOHIM, u zegenen in
alles wat u doet.
19 Alle mannelijke eerstgeborenen die bij uw runderen en uw kleinvee geboren
worden, moet u voor YAHUVEH, uw ELOHIM, heiligen. U mag met de eerstgeborene van
uw rund geen arbeid verrichten, en de eerstgeborene van uw kleinvee mag u niet
scheren.
20 Voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, moet u het eten, u en uw gezin,
jaar op jaar, op de plaats die YAHUVEH zal uitkiezen.
21 Maar als er een gebrek aan is, als het mank is of blind, of als het enig
ernstig gebrek heeft, mag u het niet aan YAHUVEH, uw ELOHIM, offeren.
22 Binnen uw poorten mag u het eten, of u nu onrein bent of rein, net als bij
een gazelle en een hert.
23 Alleen zijn bloed mag u niet eten; u moet het als water over de aarde
uitgieten.
*~Deuteronomium hoofdstuk 16 ~*
1 Neem de maand Abib in acht en houd het Pascha voor YAHUVEH, uw ELOHIM, want in
de maand Abib heeft YAHUVEH, uw ELOHIM, u in de nacht uit Egypte geleid.
2 Dan moet u voor YAHUVEH, uw ELOHIM, het paaslam slachten, kleinvee en runderen,
op de plaats die YAHUVEH zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen (Jeruzalem).
3 U mag er niets wat gezuurd is bij eten. Zeven dagen moet u er ongezuurd brood
bij eten, brood van de ellende – want met haast bent u uit het land Egypte
vertrokken – om de dag te gedenken dat u uit het land Egypte trok, alle dagen
van uw leven.
4 Er mag bij u zeven dagen lang geen zuurdeeg gezien worden, in heel uw gebied;
en van het vlees dat u op de avond van de eerste dag slacht, mag niets tot de
morgen overblijven.
5 U mag het paaslam niet slachten binnen een van uw poorten die YAHUVEH, uw
ELOHIM, u geeft.
6 Maar op de plaats die YAHUVEH, uw ELOHIM, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te
laten wonen (Jeruzalem), daar moet u het paaslam slachten, in de avond, als de
zon ondergaat, op het tijdstip dat u uit Egypte trok. (Ex 12:42)
7 Dan moet u het koken en eten op de plaats die YAHUVEH, uw ELOHIM, zal
uitkiezen. Daarna, in de morgen, moet u zich omkeren en teruggaan naar uw tenten.
8 Zes dagen moet u ongezuurde broden eten. Op de zevende dag is er een
bijzondere samenkomst voor YAHUVEH, uw ELOHIM; dan mag u geen werk doen.
9 Zeven weken moet u voor uzelf aftellen. U moet de zeven weken beginnen te
tellen vanaf het moment dat men met de sikkel begint te oogsten in het staande
koren.
10 Daarna moet u het Wekenfeest houden voor YAHUVEH, uw ELOHIM. Wat u geven moet,
is een vrijwillige gave van uw hand, naar de mate waarin YAHUVEH, uw ELOHIM, u
zegent.
11 En u moet u verblijden voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, u, uw zoon
en uw dochter, uw slaaf en uw slavin, de Leviet die binnen uw poorten is, en de
vreemdeling, de wees en de weduwe die in uw midden zijn, op de plaats die
YAHUVEH, uw ELOHIM, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen.
12 En u moet gedenken dat u een slaaf geweest bent in Egypte en deze
verordeningen in acht nemen en houden.
13 Het Loofhuttenfeest moet u zeven dagen houden, als u de oogst van uw
dorsvloer en van uw perskuip hebt ingezameld.
14 Verblijd u op uw feest, u, uw zoon en uw dochter, uw slaaf en uw slavin, en
de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe die binnen uw poorten zijn.
YAHUVEH
15 Zeven dagen moet u het feest vieren voor YAHUVEH, uw ELOHIM, op de plaats die
YAHUVEH zal uitkiezen (Jeruzalem). Want YAHUVEH, uw ELOHIM, zal u zegenen in
heel uw opbrengst en in al het werk van uw handen; daarom moet u werkelijk blij
zijn.
16 Drie keer per jaar moet alles wat mannelijk is onder u, verschijnen voor het
aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, op de plaats die Hij zal uitkiezen (Jeruzalem):
op het Feest van de ongezuurde broden, op het Wekenfeest en op het
Loofhuttenfeest. Men mag echter niet met lege handen voor het aangezicht van
YAHUVEH verschijnen,
17 maar ieder naar de gave van zijn hand met de zegen van YAHUVEH, uw ELOHIM,
die Hij u gegeven heeft.