Shabbat Shalom!
Welkom bij Bereisheet /In het begin
- de Torah lezing van deze week.


Profetie 50, 89, 139;
Genesis 1:1-6:8
Jesaja 42:5-43:10
Openbaring 22:6-21

Genesis 1:1-6:8

1

1 In het begin schiep ELOHIM de hemel en de aarde.
2 De aarde nu was woest en leeg, en duisternis lag over de watervloed; en de Geest van Elohim zweefde boven het water.
3 En ELOHIM zei: Laat er licht zijn! En er was licht.
4 En ELOHIM zag het licht dat het goed was; en ELOHIM maakte scheiding tussen het licht en de duisternis.
5 En ELOHIM noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht. En het werd avond en het werd morgen: de eerste dag.
6 En ELOHIM zei: Laat er een gewelf zijn in het midden van het water, en laat dat scheiding maken tussen water en water!
7 En Elohim maakte dat gewelf en maakte scheiding tussen het water dat onder het gewelf is, en het water dat boven het gewelf is. En het was zo.
8 En ELOHIM noemde het gewelf hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag.
9 En ELOHIM zei: Laat het water dat onder de hemel is, in één plaats samenvloeien en laat het droge zichtbaar worden! En het was zo.
10 En ELOHIM noemde het droge aarde en het samengevloeide water noemde Hij zeeën; en ELOHIM zag dat het goed was.
11 En ELOHIM zei: Laat de aarde groen doen opkomen, zaaddragend gewas, vruchtbomen, die naar hun soort vrucht dragen, waarin hun zaad is op de aarde! En het was zo.
12 En de aarde bracht groen voort, zaaddragend gewas naar zijn soort en bomen die vrucht dragen waarin hun zaad is, naar hun soort. En ELOHIM zag dat het goed was.
13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag.
14 En ELOHIM zei: Laten er lichten zijn aan het hemelgewelf om scheiding te maken tussen de dag en de nacht; en laten zij zijn tot tekenen, en tot aanduiding van vaste tijden en van dagen en jaren!
15 En laten zij tot lichten zijn aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde! En het was zo.
16 En ELOHIM maakte de twee grote lichten: het grote licht om de dag te beheersen en het kleine licht om de nacht te beheersen; en ook de sterren.
17 En ELOHIM plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde,
18 om de dag en de nacht te beheersen en om scheiding te maken tussen het licht en de duisternis. En ELOHIM zag dat het goed was.
19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag.
20 En ELOHIM zei: Laat het water wemelen van wemelende levende wezens; en laten er vogels boven de aarde vliegen, langs het hemelgewelf!
21 En ELOHIM schiep de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens waarvan het water wemelt, naar hun soort, en alle gevleugelde vogels naar hun soort. En ELOHIM zag dat het goed was.
22 En ELOHIM zegende ze en zei: Wees vruchtbaar, word talrijk, en vervul het water van de zeeën; en laten de vogels talrijk worden op de aarde!
23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag.
24 En ELOHIM zei: Laat de aarde levende wezens naar hun soort voortbrengen: vee, kruipende dieren en wilde dieren van de aarde, naar zijn soort! En het was zo.
25 En ELOHIM maakte de wilde dieren van de aarde naar hun soort, het vee naar hun soort, en alle kruipende dieren van de aardbodem naar hun soort. En ELOHIM zag dat het goed was.
26 En ELOHIM zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen!
27 En ELOHIM schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van ELOHIM schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.
28 En ELOHIM zegende hen en ELOHIM zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen!
29 En ELOHIM zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bomen waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voedsel dienen.
30 Maar aan al de dieren van de aarde, aan alle vogels in de lucht en aan al wat over de aarde kruipt, waarin leven is, heb Ik al het groene gewas tot voedsel gegeven. En het was zo.
31 En ELOHIM zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag.

2

1 Zo zijn de hemel en de aarde voltooid, en heel hun legermacht.
2 Toen ELOHIM op de zevende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had.
3 En ELOHIM zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat ELOHIM schiep door het te maken.
4 Dit zijn de afstammelingen van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden. Op de dag dat YAHUVEH ELOHIM aarde en hemel maakte –
5 er was nog geen enkele veldstruik op de aarde en er was nog geen enkel veldgewas opgekomen, want YAHUVEH ELOHIM had het niet laten regenen op de aarde; en er was geen mens om de aardbodem te bewerken,
6 maar een damp steeg uit de aarde op en bevochtigde heel de aardbodem –
7 toen vormde YAHUVEH Elohim de mens [a] uit het stof van de aardbodem [b] en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen.
8 Ook plantte YAHUVEH ELOHIM een hof in Eden, in het oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij gevormd had.
9 En YAHUVEH ELOHIM liet allerlei bomen uit de aardbodem opkomen, begerenswaardig om te zien en goed om van te eten; ook de boom des levens, in het midden van de hof, en de boom van de kennis van goed en kwaad.
10 Een rivier kwam voort uit Eden om de hof te bevochtigen. En vandaar splitste hij zich en vormde vier hoofdstromen.
11 De naam van de eerste rivier is Pison; die is het die rond heel het land van Havila stroomt, waar het goud is.
12 En het goud van dit land is goed; ook is er balsemhars en de edelsteen onyx.
13 En de naam van de tweede rivier is Gihon; die is het die rond heel het land Cusj stroomt.
14 En de naam van de derde rivier is Tigris; die loopt ten oosten van Assur. En de vierde rivier is de Eufraat.
15 YAHUVEH ELOHIM nam de mens, en zette hem in de hof van Eden om die te bewerken en te onderhouden.
16 En YAHUVEH ELOHIM gebood de mens: Van alle bomen van de hof mag u vrij eten,
17 maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven.
18 Ook zei YAHUVEH ELOHIM: Het is niet goed dat de mens alleen is; Ik zal een hulp voor hem maken als iemand tegenover hem.
19 YAHUVEH ELOHIM vormde uit de aardbodem alle dieren van het veld en alle vogels in de lucht, en bracht die bij de mens om te zien hoe hij ze noemen zou; en zoals Adam elk levend wezen noemen zou, zo zou zijn naam zijn.
20 Zo gaf Adam namen aan al het vee en aan de vogels in de lucht en aan alle dieren van het veld; maar voor de mens vond hij geen hulp als iemand tegenover hem.
21 Toen liet YAHUVEH ELOHIM een diepe slaap op Adam vallen, zodat hij in slaap viel; en Hij nam een van zijn ribben en sloot de plaats ervan toe met vlees.
22 En YAHUVEH ELOHIM bouwde de rib die Hij uit Adam genomen had, tot een vrouw en Hij bracht haar bij Adam.
23 Toen zei Adam: Deze is ditmaal been van mijn beenderen, en vlees van mijn vlees! Deze zal mannin [c] genoemd worden, want uit de man [d] is zij genomen.
24 Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten; en zij zullen tot één vlees zijn.br> 225
25 En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw, maar zij schaamden zich niet.

3

1 De slang nu was de listigste onder alle dieren van het veld, die YAHUVEH ELOHIM gemaakt had; en hij zei tegen de vrouw: Is het echt zo dat ELOHIM gezegd heeft: U mag niet eten van alle bomen in de hof? br> 2
2 En de vrouw zei tegen de slang: Van de vrucht van de bomen in de hof mogen wij eten,
3 maar van de vrucht van de boom die in het midden van de hof staat, heeft ELOHIM gezegd: U mag daarvan niet eten en hem niet aanraken, anders sterft u.
4 Toen zei de slang tegen de vrouw: U zult zeker niet sterven.
5 Maar ELOHIM weet dat, op de dag dat u daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden en dat u als ELOHIM zult zijn, goed en kwaad kennend.
6 En de vrouw zag dat die boom goed was om ervan te eten en dat hij een lust was voor het oog, ja, een boom die begerenswaardig was om er verstandig door te worden; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en hij at ervan.
7 Toen werden de ogen van beiden geopend en zij merkten dat zij naakt waren. Zij vlochten vijgenbladeren samen en maakten voor zichzelf schorten.
8 En zij hoorden de stem van YAHUVEN ELOHIM, Die in de hof wandelde, bij de wind van de dag. Toen verborgen Adam en zijn vrouw zich voor het aangezicht van YAHUVEH ELOHIM te midden van de bomen in de hof.
9 En YAHUVEH ELOHIM riep Adam en zei tegen hem: Waar bent u?
10 En hij zei: Ik hoorde Uw stem in de hof en ik werd bevreesd, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij.
11 En Hij zei: Wie heeft u verteld dat u naakt bent? Hebt u van die boom gegeten waarvan Ik u geboden had daar niet van te eten?
12 Toen zei Adam: De vrouw die U gaf om bij mij te zijn, die heeft mij van die boom gegeven en ik heb ervan gegeten.
13 En YAHUVEH ELOHIM zei tegen de vrouw: Wat hebt u daar gedaan! En de vrouw zei: De slang heeft mij bedrogen en ik heb ervan gegeten.
14 Toen zei YAHUVEH ELOHIM tegen de slang: Omdat u dit gedaan hebt, bent u vervloekt onder al het vee en onder alle dieren van het veld! Op uw buik zult u gaan en stof zult u eten, al de dagen van uw leven.
15 En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen.
16 Tegen de vrouw zei Hij: Ik zal uw zwoegen en uw zwangerschap zeer groot maken; met pijn zult u kinderen baren. Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, maar hij zal over u heersen.
17 En tegen Adam zei Hij: Omdat u geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw en van die boom gegeten hebt waarvan Ik u geboden had: U mag daarvan niet eten, is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult u daarvan eten, al de dagen van uw leven;
18 dorens en distels zal hij voor u laten opkomenen u zult het gewas van het veld eten.
19 In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugkeren.
20 En Adam gaf zijn vrouw de naam Eva [leven], omdat zij moeder van alle levenden is.
21 En YAHUVEH ELOHIM maakte voor Adam en voor zijn vrouw kleren van huiden en kleedde hen daarmee.
22 Toen zei YAHUVEH ELOHIM: Zie, de mens is geworden als één van Ons, omdat hij goed en kwaad kent. Nu dan, laat hij zijn hand niet uitsteken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij eeuwig zou leven!
23 Daarom zond YAHUVEH ELOHIM hem weg uit de hof van Eden, om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was.
24 Hij verdreef de mens, en plaatste ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een vlammend zwaard, dat heen en weer bewoog, om de weg naar de boom des levens te bewaken.

4

1 En Adam hij kende Eva, zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Kaïn [acquisitie], en zei: Ik heb een man van YAHUVEH gekregen!
2 En zij baarde opnieuw: zijn broer Abel. Abel werd herder van kleinvee en Kaïn werd bewerker van de aardbodem.
3 En het gebeurde na verloop van dagen dat Kaïn van de opbrengst van de aardbodem aan YAHUVEH een offer bracht.
4 Ook Abel bracht een offer, van de eerstgeborenen van zijn kleinvee en van hun vet. YAHUVEH nu sloeg acht op Abel en op zijn offer,
5 maar op Kaïn en op zijn offer sloeg Hij geen acht. Toen ontstak Kaïn in grote woede en liet hij zijn gezicht zakken.
6 En YAHUVEH zei tegen Kaïn: Waarom bent u in woede ontstoken en waarom heeft u uw hoofd laten zakken?
7 Is het niet zo dat u, als u het goede doet, uw hoofd kunt opheffen? Maar als u niet het goede doet, ligt de zonde aan de deur. Naar u gaat zijn begeerte uit, maar ú moet over hem heersen.
8 En Kaïn sprak met zijn broer Abel. En het gebeurde, toen zij op het veld waren, dat Kaïn zijn broer Abel aanviel en hem doodde.
9 En YAHUVEH zei tegen Kaïn: Waar is Abel, uw broer? En hij zei: Ik weet het niet; ben ik de hoeder van mijn broer?
10 En Hij zei: Wat hebt u gedaan! Er is een stem van het bloed van uw broer, dat van de aardbodem tot Mij roept.
11 Nu dan, u bent vervloekt, weg van de aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan om het bloed van uw broer uit uw hand op te nemen.
12 Als u de aardbodem bewerkt, zal die u zijn volle opbrengst niet meer geven; u zult dolend en dwalend over de aarde gaan.
13 En Kaïn zei tegen YAHUVEH: Mijn misdaad is te groot om vergeven te worden.
14 Zie, U verdrijft mij heden van het aangezicht van de aardbodem en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn en dolend en dwalend over de aarde gaan; en het zal zo zijn dat al wie mij tegenkomt, mij zal doden.
15 Maar YAHUVEH zei tegen hem: Daarom zal al wie Kaïn doodt zevenvoudig gewroken worden! En YAHUVEH merkte Kaïn met een teken, zodat niemand die hem tegenkwam, hem zou doden.
16 Toen ging Kaïn weg van het aangezicht van YAHUVEH; en hij woonde in het land Nod [zwervend] ten oosten van Eden.
17 En Kaïn had gemeenschap met zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Henoch. Kaïn was een stad aan het bouwen, en hij noemde de naam van die stad naar de naam van zijn zoon, Henoch.
18 En bij Henoch werd Hirad geboren; en Hirad verwekte Mechujaël; en Mechujaël verwekte Methusaël; en Methusaël verwekte Lamech.
19 Lamech nam voor zichzelf twee vrouwen; de naam van de ene was Ada, en de naam van de andere Zilla.
20 Ada baarde Jabal; die werd de vader van wie tenten bewonen en vee houden.
21 En de naam van zijn broer was Jubal. Deze werd de vader van allen die harp en fluit kunnen bespelen.
22 Ook Zilla baarde: Tubal Kaïn, een smid, vader van alle koper- en ijzerbewerkers; en de zuster van Tubal Kaïn was Naëma.
23 En Lamech zei tegen zijn vrouwen: Ada en Zilla, luister naar mijn stem, vrouwen van Lamech, hoor mijn woorden aan: Voorzeker! Ik doodde een man om mijn wond en een jongen om mijn striem!
24 Want Kaïn wordt zevenvoudig gewroken, maar Lamech zevenenzeventig maal.
25 En Adam had opnieuw gemeenschap met zijn vrouw en zij baarde een zoon, en zij gaf hem de naam Seth [toegekend]. Want, zei ze, ELOHIM heeft mij ander nageslacht gezet in de plaats van Abel; Kaïn heeft hem immers gedood.
26 En ook bij Seth werd een zoon geboren, en hij gaf hem de naam Enos. Toen begon men de Naam van YAHUVEH aan te roepen.

5

1 Dit is het boek van de afstammelingen van Adam. Op de dag dat ELOHIM Adam schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis van ELOHIM.
2 Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen, en Hij zegende hen en gaf hun de naam mens, op de dag dat ze geschapen werden.
3 Adam leefde honderddertig jaar, en verwekte een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn beeld; en hij gaf hem de naam Seth.
4 Adams dagen waren, nadat hij Seth verwekt had, achthonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
5 Al de dagen dat Adam leefde, waren negenhonderddertig jaar; en hij stierf.
6 Seth leefde honderdvijf jaar, en verwekte Enos.
7 En Seth leefde, nadat hij Enos verwekt had, achthonderdzeven jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
8 Al de dagen van Seth waren negenhonderdtwaalf jaar; en hij stierf.
9 Enos leefde negentig jaar, en verwekte Kenan.
10 En Enos leefde, nadat hij Kenan verwekt had, achthonderdvijftien jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
11 Al de dagen van Enos waren negenhonderdvijf jaar; en hij stierf.
12 Kenan leefde zeventig jaar, en verwekte Mahalaleël.
13 En Kenan leefde, nadat hij Mahalaleël verwekt had, achthonderdveertig jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
14 Al de dagen van Kenan waren negenhonderdtien jaar; en hij stierf.
15 Mahalaleël leefde vijfenzestig jaar, en verwekte Jered.
16 En Mahalaleël leefde, nadat hij Jered verwekt had, achthonderddertig jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
17 Al de dagen van Mahalaleël waren achthonderdvijfennegentig jaar; en hij stierf.
18 Jered leefde honderdtweeënzestig jaar, en verwekte Henoch.
19 En Jered leefde, nadat hij Henoch verwekt had, achthonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
20 Al de dagen van Jered waren negenhonderdtweeënzestig jaar; en hij stierf.
21 Henoch leefde vijfenzestig jaar, en verwekte Methusalach.
22 En Henoch wandelde met ELOHIM, nadat hij Methusalach verwekt had, driehonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
23 Al de dagen van Henoch waren driehonderdvijfenzestig jaar.
24 Henoch wandelde met ELOHIM, en hij was niet meer, want ELOHIM nam hem weg.
25 Methusalach leefde honderdzevenentachtig jaar, en verwekte Lamech.
26 En Methusalach leefde, nadat hij Lamech verwekt had, zevenhonderdtweeëntachtig jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
27 Al de dagen van Methusalach waren negenhonderdnegenenzestig jaar; en hij stierf.
28 Lamech leefde honderdtweeëntachtig jaar, en verwekte een zoon.
29 En hij gaf hem de naam Noach [Rustig], en zei: Deze zal ons troosten over ons werk en over het zwoegen van onze handen, vanwege de aardbodem, die door YAHUVEH vervloekt is.
30 En Lamech leefde, nadat hij Noach verwekt had, vijfhonderdvijfennegentig jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
31 Al de dagen van Lamech waren zevenhonderdzevenenzeventig jaar; en hij stierf.
32 Toen Noach vijfhonderd jaar oud was, verwekte Noach Sem, Cham en Jafeth.

6

1 En het gebeurde, toen de mensen zich op de aardbodem begonnen te vermenigvuldigen en er dochters bij hen geboren werden,
2 dat ELOHIMs zonen de dochters van de mensen zagen dat zij mooi waren, en zij namen zich vrouwen uit allen die zij uitgekozen hadden.
3 Toen zei YAHUVEH: Mijn Geest zal niet voor eeuwig met de mens twisten, omdat ook hij vlees is, maar zijn dagen zullen honderdtwintig jaar zijn.
4 In die dagen, en ook daarna, waren er reuzen op de aarde, toen ELOHIMs zonen bij de dochters van de mensen waren gekomen en die kinderen voor hen baarden; dit zijn de geweldenaars van oude tijden af, mannen van naam.
5 En YAHUVEH zag dat de slechtheid van de mens op de aarde groot was, en dat al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht waren.
6 Toen kreeg YAHUVEH er berouw over dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het bedroefde Hem in Zijn hart.
7 En YAHUVEH zei: Ik zal de mens, die Ik geschapen heb, van de aardbodem verdelgen, van de mens tot het vee, tot de kruipende dieren en tot de vogels in de lucht toe, want Ik heb er berouw over dat Ik hen gemaakt heb.