Shabbat Shalom!
Welkom bij Va’era / En IK Verscheen
- de Torah lezing van deze week.


Profetie 20, 68, 73;
Exodus 6: 2–9: 35;
Ezechiël 28: 25–29: 21;
Lukas 11: 14–22;

Exodus 6: 2–9: 35

6

1 Toen sprak ELOHIM tot Mozes en zei tegen hem: Ik ben YAHUVEH.
2 Ik ben aan Abraham, Izak en Jakob verschenen als El Shaddai, maar met Mijn Naam YAHUVEH ben Ik hun niet bekend geweest.
3 Ook heb Ik Mijn verbond met hen gesloten om hun het land Kanaän te geven, het land van hun vreemdelingschap, waarin zij als vreemdeling verbleven.
4 Bovendien heb Ik Zelf het gekerm gehoord van de Israëlieten, die de Egyptenaren voor zich laten werken, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht.
5 Zeg daarom tegen de Israëlieten: Ik ben YAHUVEH. Ik zal u uitleiden van onder de dwangarbeid van de Egyptenaren. Ik zal u redden uit hun slavernij en u verlossen door een uitgestrekte arm en door zware strafgerichten.
6 Ik zal u tot Mijn volk aannemen en Ik zal u tot een ELOHIM zijn. Dan zult u weten dat Ik YAHUVEH, uw ELOHIM, ben, Die u uitleidt van onder de dwangarbeid van de Egyptenaren.
7 Ik zal u brengen in het land waarvoor Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik het aan Abraham, Izak en Jakob geven zou. Ik zal het u in erfelijk bezit geven, Ik, YAHUVEH.
8 Zo sprak Mozes tot de Israëlieten, maar zij luisterden niet naar Mozes door hun tekort aan geest en de harde slavenarbeid.
9 Verder sprak YAHUVEH tot Mozes:
10 Ga en spreek tot de farao, de koning van Egypte, dat hij de Israëlieten uit zijn land moet laten gaan.
11 Maar Mozes sprak voor het aangezicht van YAHUVEH: Zie, de Israëlieten hebben niet naar mij geluisterd; hoe zou de farao dan wel naar mij luisteren? Bovendien ben ik onbesneden van lippen.
12 YAHUVEH sprak echter tot Mozes en tot Aäron en gebood hun naar de Israëlieten en naar de farao, de koning van Egypte, te gaan, om de Israëlieten uit het land Egypte te leiden.
13 Dit zijn hun familiehoofden: de zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi. Dit zijn de geslachten van Ruben.
14 De zonen van Simeon: Jemuel, Jamin, Ohad, Jachin, Zohar en Saul, de zoon van een Kanaänitische vrouw. Dit zijn de geslachten van Simeon.
15 Dit zijn de namen van de zonen van Levi, met hun afstammelingen: Gerson, Kahath en Merari. De levensjaren van Levi waren honderdzevenendertig jaar.
16 De zonen van Gerson: Libni en Simeï, ingedeeld naar hun geslachten.
17 De zonen van Kahath: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël. De levensjaren van Kahath waren honderddrieëndertig jaar.
18 De zonen van Merari: Maheli en Musi. Dit zijn de geslachten van Levi, met hun afstammelingen.
19 Amram nam Jochebed, zijn tante, voor zichzelf tot vrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes. De levensjaren van Amram waren honderdzevenendertig jaar.
20 De zonen van Jizhar: Korach, Nefeg en Zichri.
21 De zonen van Uzziël: Misaël, Elzafan en Sithri.
22 Aäron nam Eliseba, dochter van Amminadab en zuster van Nahesson, voor zichzelf tot vrouw. Zij baarde hem Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar.
23 De zonen van Korach waren: Assir, Elkana en Abiasaf. Dit zijn de geslachten van de Korachieten.
24 Eleazar, de zoon van Aäron, nam een van de dochters van Putiël voor zichzelf tot vrouw, en zij baarde hem Pinehas. Dit zijn de familiehoofden van de Levieten, naar hun geslachten.
25 Deze Aäron en Mozes zijn het tegen wie YAHUVEH zei: Leid de Israëlieten uit het land Egypte, ingedeeld naar hun legereenheden.
26 Zij zijn het die tot de farao, de koning van Egypte, spraken om de Israëlieten uit Egypte te leiden. Deze Mozes en Aäron zijn het.
27 Het gebeurde op de dag dat YAHUVEH tot Mozes sprak in het land Egypte,
28 dat YAHUVEH tot Mozes sprak: Ik ben YAHUVEH. Spreek tot de farao, de koning van Egypte, alles wat Ik tot u spreek.
29Toen zei Mozes voor het aangezicht van YAHUVEH: Zie, ik ben onbesneden van lippen. Waarom zou de farao dan naar mij luisteren?

* ~ Exodus hoofdstuk 7 ~ *

1 Toen zei YAHUVEH tegen Mozes: Zie, Ik heb u voor de farao tot een ELOHIM gemaakt en uw broer Aäron zal uw profeet zijn.
2 Ú moet alles wat Ik u gebieden zal tegen Aäron zeggen, en Aäron, uw broer, moet tot de farao spreken, dat hij de Israëlieten uit zijn land moet laten gaan.
3 Maar Ík zal het hart van de farao verharden en Mijn tekenen en Mijn wonderen in het land Egypte talrijk maken.
4 De farao zal niet naar u luisteren, maar Ik zal Mijn hand op Egypte leggen en Mijn legers, Mijn volk, de Israëlieten, uit het land Egypte wegleiden onder zware strafgerichten.
5 Dan zullen de Egyptenaren weten dat Ik YAHUVEH ben, als Ik Mijn hand over Egypte uitstrek en de Israëlieten uit hun midden wegleid.
6 Toen deden Mozes en Aäron zoals YAHUVEH hun geboden had. Dat deden zij.
7 Mozes was tachtig jaar oud en Aäron drieëntachtig jaar oud toen zij tot de farao spraken.
8 En YAHUVEH zei tegen Mozes en tegen Aäron:
9 Als de farao tot u spreekt: Doe voor uzelf een wonderteken, dan moet u tegen Aäron zeggen: Neem je staf en werp die neer voor de farao; en de staf zal tot een krokodil worden.
10 Toen kwamen Mozes en Aäron bij de farao en deden precies zoals YAHUVEH geboden had. Aäron wierp zijn staf neer voor de farao en voor zijn dienaren en hij werd tot een krokodil.
11 Maar de farao op zijn beurt riep de wijzen en de tovenaars, en ook zij, de Egyptische magiërs, deden met hun bezweringen hetzelfde.
12 Want ieder wierp zijn staf neer en zij werden tot krokodillen, maar de staf van Aäron verslond hun staven.
13 Het hart van de farao verhardde zich echter, zodat hij niet naar hen luisterde, zoals YAHUVEH gesproken had.
14 Toen zei YAHUVEH tegen Mozes: Het hart van de farao is onvermurwbaar. Hij weigert het volk te laten gaan.
15 Ga in de ochtend naar de farao, zie, hij zal naar het water toe gaan. Ga dan aan de oever van de
Nijl staan om hem te ontmoeten, en de staf die veranderd is geweest in een slang, moet u in uw hand nemen.
16 U moet dan tegen hem zeggen: YAHUVEH, de ELOHIM van de Hebreeën, heeft mij tot u gezonden om te zeggen: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen in de woestijn. Zie, u hebt echter tot nu toe niet willen luisteren.
17 Zo zegt YAHUVEH: Hieraan zult u weten dat Ik YAHUVEH ben. Zie, ik zal met deze staf die in mijn hand is, op het water slaan dat in de Nijl is, en het zal in bloed veranderd worden.
18 En de vissen die in de Nijl zijn, zullen sterven, zodat de Nijl zal stinken. De Egyptenaren zullen moeite moeten doen om het water uit de Nijl te kunnen drinken.
19 Toen zei YAHUVEH tegen Mozes: Zeg tegen Aäron: Neem je staf en strek je hand uit over de wateren van Egypte. Strek hem uit over hun stromen, over hun rivieren, over hun waterpoelen en over hun hele watervoorraad, zodat zij bloed worden. Er zal bloed zijn in heel het land Egypte, zelfs in de houten en stenen vaten.
20 Mozes en Aäron deden precies zoals YAHUVEH geboden had. Hij hief de staf op en sloeg voor de ogen van de farao en zijn dienaren het water dat in de Nijl was. En al het water dat in de Nijl was, werd in bloed veranderd.
21 De vissen die in de Nijl waren, stierven en de Nijl stonk, zodat de Egyptenaren het water uit de Nijl niet konden drinken. Er was bloed in heel het land Egypte.
22 Maar de Egyptische magiërs deden met hun bezweringen hetzelfde, zodat het hart van de farao zich verhardde. Hij luisterde niet naar hen, zoals YAHUVEH gesproken had.
23 En de farao keerde zich om, ging naar zijn huis en nam ook dit niet ter harte.
24 Maar alle Egyptenaren groeven in de omgeving van de Nijl naar drinkwater, want van het water van de Nijl konden zij niet drinken.
25 Zo gingen zeven dagen voorbij, nadat YAHUVEH de Nijl geslagen had.

* ~ Exodus hoofdstuk 8 ~ *

1 Daarna zei YAHUVEH tegen Mozes: Ga naar de farao toe en zeg tegen hem: Zo zegt YAHUVEH: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.
2 En indien u weigert het te laten gaan, zie, dan zal Ik heel uw gebied met kikkers treffen,
3 zodat de Nijl krioelen zal van kikkers. Ze zullen eruit omhoog klimmen en in uw huis komen, in uw slaapkamer, ja, op uw bed, ook in de huizen van uw dienaren en bij uw volk, ja, in uw ovens en in uw baktroggen.
4 Tegen u, tegen uw volk en tegen al uw dienaren zullen de kikkers omhoog klimmen.
5 Verder zei YAHUVEH tegen Mozes: Zeg tegen Aäron: Strek je hand met je staf uit over de stromen, over de rivieren en over de waterpoelen, en laat er kikkers uit omhoog klimmen over het land Egypte.
6 Toen strekte Aäron zijn hand uit over de wateren van Egypte, en er klommen kikkers uit en zij bedekten het land Egypte.
7 Maar de magiërs deden met hun bezweringen hetzelfde. Ook zij lieten kikkers over het land Egypte omhoog klimmen.
8 Toen liet de farao Mozes en Aäron roepen en zei: Bid vurig tot YAHUVEH dat Hij de kikkers van mij en mijn volk wegneemt; dan zal ik het volk laten gaan, zodat zij offers aan YAHUVEH kunnen brengen.
9 Maar Mozes zei tegen de farao: Houd tegenover mij de eer aan uzelf! Wanneer zal ik voor u, uw dienaren en uw volk vurig bidden om deze kikkers bij u vandaan te halen en uit uw huizen uit te roeien, zodat ze alleen in de Nijl overblijven?
10 Hij zei: Morgen. Toen zei Mozes: Overeenkomstig uw woorden zal het gebeuren, opdat u weet dat er niemand is zoals YAHUVEH, onze ELOHIM.
11 Dan zullen de kikkers bij u vandaan gaan, uit uw huizen, bij uw dienaren en uw volk weggaan. Ze zullen alleen in de Nijl overblijven.
12 Toen gingen Mozes en Aäron bij de farao weg. En Mozes riep tot YAHUVEH vanwege de kikkers, waarmee Hij de farao getroffen had.
13 En YAHUVEH deed overeenkomstig het woord van Mozes. De kikkers stierven weg uit de huizen, uit de binnenplaatsen en van de velden.
14 Zij verzamelden ze bij hopen, en het land stonk ervan.
15 Toen nu de farao zag dat er verlichting was gekomen, maakte hij zijn hart onvermurwbaar, zodat hij niet naar hen luisterde, zoals YAHUVEH gesproken had.
16 Toen zei YAHUVEH tegen Mozes: Zeg tegen Aäron: Strek je staf uit en sla het stof van de aarde, zodat het tot muggen wordt in heel het land Egypte.
17 En zo deden zij. Aäron strekte zijn hand met zijn staf uit en sloeg het stof van de aarde, en de muggen kwamen op de mensen en op de dieren. Al het stof van de aarde werd tot muggen, in heel het land Egypte.
18 De magiërs deden met hun bezweringen hetzelfde om muggen voort te brengen, maar zij konden het niet. De muggen zaten op de mensen en op de dieren.
19 Toen zeiden de magiërs tegen de farao: Dit is de vinger van ELOHIM! Maar het hart van de farao verhardde zich, zodat hij niet naar hen luisterde, zoals YAHUVEH gesproken had.
20 Toen zei YAHUVEH tegen Mozes: Sta morgen vroeg op en ga voor de farao staan. Zie, wanneer hij naar het water toe gaat, moet u tegen hem zeggen: Zo zegt YAHUVEH: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.
21 Want als u Mijn volk niet laat gaan, zie, dan zal Ik steekvliegen op u, uw dienaren, uw volk en uw huizen afzenden, zodat de huizen van de Egyptenaren, en zelfs de grond waarop zij staan, vol steekvliegen zullen zijn.
22 Maar op die dag zal Ik de landstreek Gosen, waar Mijn volk woont, afzonderen, zodat daar geen steekvliegen zullen zijn, opdat u zult weten dat Ik, YAHUVEH, in het midden van het land aanwezig ben.
23 Ik zal verlossing zetten tussen Mijn volk en tussen uw volk. Morgen zal dit teken gebeuren.
24 En zo deed YAHUVEH: er kwam een zwerm steekvliegen in het huis van de farao, in de huizen van zijn dienaren en in heel het land Egypte. Het land werd door de steekvliegen te gronde gericht.
25 Toen riep de farao Mozes en Aäron, en zei: Ga heen, breng offers aan uw ELOHIM in dit land.
26 Maar Mozes zei: Het is niet juist om dat te doen, want wij zouden aan YAHUVEH, onze ELOHIM, een offer kunnen brengen dat een gruwel voor de Egyptenaren is. Zie, als wij voor de ogen van de Egyptenaren een offer zouden brengen dat een gruwel voor hen is, zouden zij ons dan niet stenigen?
27 Laat ons drie dagreizen ver de woestijn ingaan, zodat wij aan YAHUVEH, onze ELOHIM, offers kunnen brengen, zoals Hij tegen ons zeggen zal.
28 Toen zei de farao: Ík zal u laten gaan, zodat u aan YAHUVEH, uw ELOHIM, in de woestijn offers kunt brengen. Alleen, ga beslist niet te ver weg! Bid vurig voor mij!
29 En Mozes zei: Zie, ik ga naar buiten, bij u vandaan, en zal vurig tot YAHUVEH bidden dat de steekvliegen morgen van de farao, zijn dienaren en zijn volk geweken zullen zijn. Laat de farao alleen niet met bedriegen doorgaan door dit volk niet te laten gaan om YAHUVEH offers te brengen.
30 Toen ging Mozes bij de farao weg, en hij bad vurig tot YAHUVEH.
31 En YAHUVEH deed overeenkomstig het woord van Mozes, en de steekvliegen weken van de farao, van zijn dienaren en van zijn volk. Niet één bleef er over.
32 Maar de farao maakte ook deze keer zijn hart onvermurwbaar: hij liet het volk niet gaan.

* ~ Exodus hoofdstuk 9 ~ *

1 Daarna zei YAHUVEH tegen Mozes: Ga naar de farao toe en spreek tot hem: Zo zegt YAHUVEH, de ELOHIM van de Hebreeën: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.
2 Want als u weigert om hen te laten gaan en u hen nog langer vasthoudt,
3 zie, dan zal de hand van YAHUVEH tegen uw vee zijn dat in het veld is, tegen de paarden, tegen de ezels, tegen de kamelen, tegen de runderen en tegen het kleinvee, met een zeer zware pest.
4 En YAHUVEH zal onderscheid maken tussen het vee van Israël en het vee van Egypte, zodat er niets zal sterven van alles wat van de Israëlieten is.
5 YAHUVEH bepaalde een vastgestelde tijd en zei: Morgen zal YAHUVEH deze zaak in het land doen.
6 En YAHUVEH deed deze zaak de volgende dag. Al het vee van de Egyptenaren stierf, maar van het vee van de Israëlieten stierf niet één dier.
7 De farao stuurde er dienaren heen, en zie, van het vee van Israël was zelfs niet één dier gestorven. Maar het hart van de farao bleef onvermurwbaar en hij liet het volk niet gaan.
8 Toen zei YAHUVEH tegen Mozes en tegen Aäron: Neem voor uzelf uw handen vol as uit de oven, en laat Mozes die voor de ogen van de farao hemelwaarts uitstrooien.
9 Dan zal het over heel het land Egypte worden tot stof en bij de mensen en de dieren in heel Egypte zweren veroorzaken, die als puisten openbreken.
10 En zij namen as uit de oven, gingen voor de farao staan, en Mozes strooide die hemelwaarts uit. Toen ontstonden er bij de mensen en de dieren zweren, die als puisten openbraken,
11 zodat de magiërs vanwege de zweren niet voor Mozes konden staan, want er waren zweren bij de magiërs en bij al de Egyptenaren.
12 Maar YAHUVEH verhardde het hart van de farao, zodat hij naar hen niet luisterde, zoals YAHUVEH tot Mozes gesproken had.
13 Toen zei YAHUVEH tegen Mozes: Sta morgen vroeg op, ga voor de farao staan en zeg tegen hem: Zo zegt YAHUVEH, de ELOHIM van de Hebreeën: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.
14 Want deze keer zal Ik al Mijn plagen in uw hart, op uw dienaren en op uw volk afzenden, zodat u weet dat er op heel de aarde niemand is zoals Ik.
15 Nu had Ik immers Mijn hand kunnen uitstrekken om u en uw volk met de pest te treffen, zodat u van de aarde uitgeroeid zou zijn.
16 Maar juist hierom heb Ik u laten bestaan, om Mijn kracht aan u te tonen, zodat Mijn Naam bekendgemaakt zal worden op heel de aarde.
17 Verzet u zich nog steeds tegen Mijn volk door het niet te laten gaan?
18 Zie, Ik zal morgen omstreeks deze tijd heel zware hagel doen neerkomen, zoals er in Egypte niet is geweest van de dag af dat het gegrondvest is tot nu toe.
19 Nu dan, stuur uw dienaren en breng uw vee en alles wat u op het veld hebt, in veiligheid. Al de mensen en de dieren die zich op het veld bevinden en niet in huis zijn bijeengedreven, zullen sterven als de hagel op hen vallen zal.
20 Wie van de dienaren van de farao het woord van YAHUVEH vreesde, liet zijn slaven en zijn vee de huizen in vluchten,
21 maar wie het woord van YAHUVEH niet ter harte nam, liet zijn slaven en zijn vee op het veld.
22 Toen zei YAHUVEH tegen Mozes: Strek uw hand uit naar de hemel en er zal in heel het land Egypte hagel vallen: op de mensen en de dieren en op al het veldgewas in het land Egypte.
23 Toen strekte Mozes zijn staf naar de hemel, en YAHUVEH gaf donder en hagel. Vuur schoot naar de aarde, en YAHUVEH liet hagel neerkomen op het land Egypte.
24 Er viel hagel en er flitste vuur te midden van de hagel, een zeer zware bui. Iets dergelijks was er in heel het land Egypte nooit gebeurd, sinds het een volk was geworden.
25 De hagel sloeg in heel het land Egypte alles neer wat op het veld was, van mens tot dier. De hagel sloeg al het veldgewas neer en versplinterde alle bomen van het veld.
26 Alleen in de landstreek Gosen, waar de Israëlieten woonden, viel er geen hagel.
27 Toen stuurde de farao boden en hij liet Mozes en Aäron roepen, en zei tegen hen: Ik heb deze keer gezondigd. YAHUVEH is de Rechtvaardige. Ik daarentegen en mijn volk zijn de schuldigen.
28 Bid vurig tot YAHUVEH dat er geen donder van ELOHIM of hagel meer zal zijn, want het is genoeg. Dan zal ik u laten gaan. U hoeft niet langer te blijven.
29 Toen zei Mozes tegen hem: Zodra ik de stad uitgegaan ben, zal ik mijn handen uitspreiden naar YAHUVEH. De donder zal ophouden en het zal niet meer hagelen, zodat u weet dat de aarde van YAHUVEH is!
30 Maar wat u en uw dienaren betreft, ik weet dat u nóg niet voor het aangezicht van YAHUVEH ELOHIM vrezen zult.
31 Het vlas en de gerst waren platgeslagen, want de gerst stond al in de aar en het vlas in de knop.
32 Maar de tarwe en de spelt waren niet platgeslagen, want die zijn later.
33 Mozes ging bij de farao weg, de stad uit en spreidde zijn handen uit naar YAHUVEH. De donder en de hagel hielden op en de regen stroomde niet meer naar de aarde.
34 Toen de farao zag dat de regen, de hagel en de donder opgehouden waren, ging hij door met zondigen en maakte hij zijn hart onvermurwbaar, hij en zijn dienaren.
35 Zo werd het hart van de farao verhard en liet hij de Israëlieten niet gaan, zoals YAHUVEH door de hand van Mozes gesproken had.