Shabbat Shalom!
Welkom bij Va’era / En IK Verscheen
- de Profetische lezing van deze week.
Profetie 20, 68, 73;
Exodus 6: 2–9: 35;
Ezechiël 28: 25–29: 21;
Lukas 11: 14–22;
Ezechiël 28: 25–29: 21
28
25 Zo zegt Adonai YAHUVEH: Als Ik het huis van Israël bijeengebracht heb uit
de volken waaronder zij verspreid zijn, en Ik door hen voor de ogen van de
heidenvolken geheiligd word, dan zullen zij in hun land wonen, dat Ik Mijn
dienaar Jakob gegeven heb.
26 Zij zullen er onbezorgd wonen, huizen bouwen en wijngaarden planten. Ja, zij
zullen er onbezorgd wonen, zodra Ik strafgerichten heb voltrokken aan allen die
hen verachten onder hen die hen omringen. Dan zullen zij weten dat Ik, YAHUVEH,
hun ELOHIM ben.
29
1 Het woord van YAHUVEH kwam tot mij in het tiende jaar, in de tiende maand, op
de twaalfde van de maand:
2 Mensenkind, richt uw blik op de farao, de koning van Egypte, en profeteer
tegen hem en tegen heel Egypte.
3 Spreek, en zeg: Zo zegt Adonai YAHUVEH: Zie, Ik zál u, farao, koning van
Egypte, groot zeemonster, dat in het midden van zijn rivieren ligt, dat gezegd
heeft: Mijn Nijl is van mij en ik heb die zelf voor mij gemaakt!
4 Ik zal haken in uw kaken slaan en de vis van uw rivieren aan uw schubben
hechten. Ik zal u uit het midden van uw rivieren omhoogtrekken, ja, al de vis
van die rivieren van u zal zich aan uw schubben hechten.
5 Ik zal u neerwerpen, woestijnwaarts, u en al de vis van uw rivieren. Op het
open veld zult u vallen, u zult niet verzameld worden en niet bijeengeraapt
worden. Aan de wilde dieren van de aarde en aan de vogels in de lucht heb Ik u
tot voedsel gegeven.
6 En al de inwoners van Egypte zullen weten dat Ik YAHUVEH ben, omdat zij voor
het huis van Israël een rietstaf geweest zijn.
7 Toen zij u bij uw hand grepen, knakte u, maar u scheurde heel hun schouder
open. Toen zij op u steunden, brak u, maar u liet alle heupen op zichzelf staan.
8 Daarom, zo zegt AdonaiYAHUVEH: Zie, Ik ga een zwaard over u brengen en Ik zal
mens en dier onder u uitroeien.
9 Het land Egypte zal een woestenij en een puinhoop worden. Dan zullen zij weten
dat Ik YAHUVEH ben, omdat hij heeft gezegd: De Nijl is van mij, ik heb die zelf
gemaakt.
10 Daarom, zie, Ik zál u, met uw Nijl! Ik zal van het land Egypte puinhopen
maken, puin in een woestenij, vanaf Migdol tot Syene, tot aan de grens met Cusj.
11 Geen mensenvoet zal erdoor gaan, geen dierenpoot zal erdoor gaan: het zal
veertig jaar onbewoond blijven.
12 Ik zal van het land Egypte een woestenij maken te midden van verwoeste landen,
en zijn steden zullen een woestenij zijn te midden van verwoeste steden, veertig
jaar lang. Dan zal Ik de Egyptenaren verspreiden onder de heidenvolken en Ik zal
hen over de landen verstrooien.
13 Maar, zo zegt Adonai YAHUVEH: Na verloop van veertig jaar zal Ik de
Egyptenaren bijeenbrengen uit de volken waaronder zij verspreid zijn.
14 Ik zal een omkeer brengen in de gevangenschap van de Egyptenaren en hen
terugbrengen naar het land Pathros, naar het land van hun oorsprong. Daar zullen
zij dan een onbeduidend koninkrijk zijn.
15 Het zal onbeduidender zijn dan de andere koninkrijken en het zal zich niet
meer boven de heidenvolken verheffen. Ik zal hen namelijk zo klein maken dat zij
niet over de heidenvolken kunnen heersen.
16 Dan zal het niet meer het vertrouwen genieten van het huis van Israël, een
vertrouwen dat herinnert aan de ongerechtigheid van de tijd toen zij zich achter
hen schaarden. Dan zullen zij weten dat Ik Adonai YAHUVEH ben.
17 Verder gebeurde het in het zevenentwintigste jaar, in de eerste maand, op de
eerste van de maand, dat het woord van YAHUVEH tot mij kwam:
18 Mensenkind, Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft zijn leger zwaar werk
laten verrichten tegen Tyrus. Elk hoofd is kaalgeschoren en elke schouder
kapotgeschaafd. Hij en zijn leger hebben van Tyrus echter geen loon gekregen
voor het werk dat hij daartegen verricht heeft.
19 Daarom, zo zegt Adonai YAHUVEH: Zie, Ik ga Nebukadrezar, de koning van Babel,
het land Egypte geven. Hij zal zijn overvloed wegvoeren, zijn roofgoed plunderen
en zijn buit roven. Dat zal het loon zijn voor zijn leger.
20 Als zijn arbeidsloon heb Ik hem, omdat hij zwaar werk daartegen verricht
heeft, het land Egypte gegeven, omdat zij het voor Mij gedaan hebben, spreekt
Adonai YAHUVEH.
21 Op die dag zal Ik voor het huis van Israël een hoorn doen opkomen en zal Ik u
in hun midden een geopende mond geven. Dan zullen zij weten dat Ik YAHUVEH ben.
Lukas 11: 14–22
14 En Hij dreef een demon uit bij iemand, en deze kon niet spreken. En het
gebeurde dat hij die niet kon spreken, toen de demon uitgevaren was, sprak. En
de menigte verwonderde zich.
15 Maar sommigen van hen zeiden: Hij drijft de demonen uit door Beëlzebul, de
aanvoerder van de demonen.
16 Anderen verlangden van Hem, om Hem te verzoeken, een teken uit de hemel.
17 Maar Hij kende hun gedachten en zei tegen hen: Ieder koninkrijk dat tegen
zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en een huis dat tegen zichzelf verdeeld
is, valt.
18 Als nu ook de satan tegen zichzelf verdeeld is, hoe kan zijn rijk dan
standhouden? Want u zegt dat Ik door Beëlzebul de demonen uitdrijf.
19 Als Ik door Beëlzebul de demonen uitdrijf, door wie drijven uw zonen hen dan
uit? Daarom zullen zij uw rechters zijn.
20 Maar als Ik door de vinger van ELOHIM de demonen uitdrijf, dan is het
Koninkrijk van YAHUVEH bij u gekomen.
21 Wanneer een sterke gewapende man zijn woning bewaakt, is alles wat hij heeft
veilig.
22 Maar als iemand die sterker is dan hij, op hem afkomt en hem overwint, neemt
hij hem zijn hele wapenrusting, waarop hij vertrouwde, af en verdeelt zijn buit.