Shabbat Shalom!
Welkom bij Shelach Korach / Kora
- de Profetische lezing van deze week.
Profetie 12.60.153;
Numeri 16:1-18:32
1 Samuël 11:14-12:22
Johannes 19:1-17
1 Samuël 11:14-12:22
11
14 En Samuel zei tegen het volk: Kom, laten wij naar Gilgal gaan en het
koningschap daar vernieuwen.
15 Toen ging heel het volk naar Gilgal en stelde Saul daar in Gilgal aan tot
koning, voor het aangezicht van YAHUVEH; en zij brachten daar dankoffers voor
het aangezicht van YAHUVEH. En Saul verheugde zich daar buitengewoon, met al de
mannen van Israël.
*~1 Samuël hoofdstuk 12 ~*
1 Toen zei Samuel tegen heel Israël: Zie, ik heb naar uw stem geluisterd in
alles wat u mij gezegd hebt, en ik heb een koning over u aangesteld.
2 En nu, zie, de koning gaat u voor; ík ben oud en grijs geworden, en mijn zonen,
zie, zij zijn onder u. Ik ben u van mijn jeugd af tot op deze dag voorgegaan.
3 Zie, hier ben ik, leg getuigenis tegen mij af in de tegenwoordigheid van
YAHUVEH en in de tegenwoordigheid van Zijn gezalfde: van wie heb ik een rund
afgenomen, van wie heb ik een ezel afgenomen, wie heb ik onderdrukt, wie heb ik
mishandeld, uit wiens hand heb ik zwijggeld aangenomen om mijn ogen voor hem te
sluiten? Dan zal ik het u teruggeven.
4 Toen zeiden zij: U hebt ons niet onderdrukt, u hebt ons niet mishandeld en u
hebt uit niemands hand iets genomen.
5 Toen zei hij tegen hen: YAHUVEH is getuige tegen u, en Zijn gezalfde is op
deze dag getuige, dat u in mijn hand niets gevonden hebt. En het volk zei: Hij
is getuige.
6 Verder zei Samuel tegen het volk: Het is YAHUVEH Die Mozes en Aäron
voortgebracht heeft en Die uw vaderen uit Egypte heeft laten wegtrekken.
7 Welnu, stel u hier op, dan zal ik als richter voor het aangezicht van YAHUVEH
al de rechtvaardige daden van YAHUVEH bij u aan de orde stellen, die Hij bij u
en bij uw vaderen verricht heeft.
8 Nadat Jakob in Egypte gekomen was, riepen uw vaderen tot YAHUVEH. Toen zond
YAHUVEH Mozes en Aäron. Zij leidden uw vaderen uit Egypte en lieten hen in deze
plaats wonen.
9 Maar zij vergaten YAHUVEH, hun Elohim. Toen verkocht hen in de hand van Sisera,
de bevelhebber van het leger in Hazor, in de hand van de Filistijnen en in de
hand van de koning van Moab, die tegen hen streden.
10 Zij riepen tot YAHUVEH en zeiden: Wij hebben gezondigd, omdat wij YAHUVEH
verlaten en de Baäls en Astartes gediend hebben. Nu dan, red ons uit de hand van
onze vijanden; dan zullen wij U dienen.
11 Toen zond YAHUVEH Jerubbaäl, Bedan, Jefta en Samuel; en Hij redde u uit de
hand van uw vijanden rondom u, zodat u veilig woonde.
12 Toen u zag dat Nahas, de koning van de Ammonieten, op u afkwam, zei u tegen
mij: Nee, maar een koning moet over ons regeren – terwijl toch YAHUVEH, uw
Elohim, uw Koning is.
13 Welnu, zie hier de koning die u gekozen hebt, die u verlangd hebt. Zie,
YAHUVEH heeft een koning over u aangesteld.
14 Als u dan maar YAHUVEH vreest, Hem dient, naar Zijn stem luistert en het
bevel van YAHUVEH niet ongehoorzaam bent! Dan zal zowel u als de koning die over
u regeren zal, veilig zijn, achter YAHUVEH uw Elohim.
15 Maar wanneer u niet naar de stem van YAHUVEH luistert, en het bevel van
YAHUVEH ongehoorzaam bent, dan zal de hand van YAHUVEH tegen u zijn, zoals tegen
uw vaderen.
16 Blijf dan nu staan, en zie het indrukwekkende dat YAHUVEH voor uw ogen zal
doen.
17 Is het vandaag niet de tijd van de tarweoogst? Ik zal tot YAHUVEH roepen, en
Hij zal donder en regen geven. Besef dan en zie, dat uw kwaad, dat u voor de
ogen van YAHUVEH gedaan hebt, groot is, omdat u een koning voor u verlangd hebt.
18 Toen Samuel YAHUVEH aanriep, gaf YAHUVEH donder en regen op die dag. Daarom
werd heel het volk zeer bevreesd voor YAHUVEH en voor Samuel.
19 En heel het volk zei tegen Samuel: Bid voor uw dienaren tot YAHUVEH, uw
Elohim, dat wij niet sterven; want boven al onze zonden hebben wij ook nog dit
kwaad gedaan dat wij een koning voor ons verlangd hebben.
20 Toen zei Samuel tegen het volk: Wees niet bevreesd, u hebt al dit kwaad wel
gedaan, maar wijk niet langer van achter YAHUVEH af, en dien YAHUVEH met uw hele
hart.
21 Wijk niet af door de nietige afgoden na te volgen, die niet van nut zijn en
niet kunnen redden, want zij zijn nietigheden.
22 Want YAHUVEH zal Zijn volk niet verlaten, omwille van Zijn grote Naam, omdat
het YAHUVEH behaagd heeft u voor Hem tot een volk te maken.
23 En wat mij betreft, er is bij mij geen sprake van dat ik tegen YAHUVEH zou
zondigen door op te houden voor u te bidden; maar ik zal u de goede en juiste
weg leren.
24 Vrees alleen YAHUVEH, en dien Hem trouw met uw hele hart, want zie welke
grote dingen Hij bij u gedaan heeft.
25 Maar indien u het kwade blijft doen, dan zult u weggevaagd worden, zowel u
als uw koning.
Johannes 19:1-17
1 Toen nam Pilatus dan YAHUSHUA en geselde Hem.
2 En de soldaten vlochten een kroon van dorens en zetten die op Zijn hoofd, en
zij deden Hem een purperen bovenkleed om,
3 en zeiden: Gegroet, Koning van de Joden! En zij gaven Hem slagen in het
gezicht.
4 Pilatus dan kwam weer naar buiten en zei tegen hen: Zie, ik breng Hem tot u
naar buiten, opdat u weet dat ik geen schuld in Hem vind.
5 YAHUSHUA dan kwam naar buiten met de doornenkroon op en het purperen
bovenkleed aan. En Pilatus zei tegen hen: Zie, de Mens!
6 Toen dan de overpriesters en de dienaars Hem zagen, schreeuwden zij: Kruisig
Hem, Kruisig Hem! Pilatus zei tegen hen: Neemt u Hem en kruisig Hem, want ik
vind in Hem geen schuld.
7 De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet en volgens onze wet moet Hij
sterven, want Hij heeft Zichzelf Elohim's Zoon gemaakt.
8 Toen Pilatus dan deze woorden hoorde, werd hij nog meer bevreesd,
9 en hij ging opnieuw het gerechtsgebouw in en zei tegen YAHUSHUA: Waar komt U
vandaan? Maar YAHUSHUA gaf hem geen antwoord.
10 Pilatus dan zei tegen Hem: Spreekt U niet tot mij? Weet U niet dat ik macht
heb U te kruisigen, en macht heb U los te laten?
11 YAHUSHUA antwoordde: U zou geen enkele macht tegen Mij hebben, als het u niet
van boven gegeven was; daarom heeft hij die Mij aan u overgeleverd heeft, een
grotere zonde dan u.
12 Van toen af probeerde Pilatus Hem los te laten, maar de Joden schreeuwden:
Als u Deze loslaat, bent u niet de vriend van de keizer; iedereen die zichzelf
koning maakt, verzet zich tegen de keizer.
13 Toen Pilatus dan deze woorden gehoord had, bracht hij YAHUSHUA naar buiten en
ging op de rechterstoel zitten, op de plaats die Lithostrotos genoemd wordt, en
in het Hebreeuws Gabbatha.
14 En het was de voorbereiding van het Pascha, ongeveer het zesde uur; en hij
zei tegen de Joden: Zie, uw Koning!
15 Maar zij schreeuwden: Weg met Hem, weg met Hem, kruisig Hem! Pilatus zei
tegen hen: Moet ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben
geen koning dan de keizer.
16 Toen leverde hij Hem dan aan hen over om gekruisigd te worden. En zij namen
YAHUSHUA mee en leidden Hem weg.
17 En terwijl Hij Zijn kruis droeg, ging Hij de stad uit naar de plaats die
Schedelplaats genoemd wordt en in het Hebreeuws Golgotha.