Shabbat Shalom!
Welkom bij Vayechi / En Hij Leefde
- de Profetische lezing van deze week.


Profetie 103, 116, 132;
Genesis 47:28-50:26;
1 Koningen 2:1-12;
Johannes 13:1-19;

1 Koningen 2:1-12;

2

1 Toen de dagen van David naderbij kwamen dat hij zou sterven, gebood hij zijn zoon Salomo:
2 Ik ga de weg van heel de aarde. Wees dan sterk en wees een man.
3 Vervul je taak ten behoeve van YAHUVEH, jouw GOD, door in Zijn wegen te gaan, en door Zijn verordeningen, Zijn geboden, Zijn bepalingen en Zijn getuigenissen in acht te nemen, zoals geschreven staat in de wet van Mozes, opdat je verstandig zult handelen bij alles wat je doet, bij alles waar je je op richt.
4 Opdat YAHUVEH Zijn woord dat Hij over mij gesproken heeft, gestand zal doen: Als jouw zonen op hun weg letten, door trouw met heel hun hart en met heel hun ziel voor Mijn aangezicht te wandelen, zal jou geen man worden afgesneden van op de troon van Israël.
5 En ook jíj weet wat Joab, de zoon van Zeruja, mij aangedaan heeft, en wat hij met de twee legerbevelhebbers van Israël gedaan heeft, met Abner, de zoon van Ner, en met Amasa, de zoon van Jether: hij heeft hen gedood en oorlogsbloed vergoten in vredestijd. Daarbij bracht hij oorlogsbloed op de gordel die om zijn middel zat, en op de schoenen die aan zijn voeten zaten.
6 Handel daarom naar je wijsheid, maar laat zijn grijze haar niet in vrede in het graf neerdalen.
7 Maar aan de zonen van Barzillaï uit Gilead moet je goedertierenheid bewijzen, zodat zij zullen zijn onder hen die aan jouw tafel eten, want zo traden zij mij tegemoet, toen ik vluchtte voor je broer Absalom.
8 En zie, bij jou is ook Simeï, de zoon van Gera, de Benjaminiet uit Bahurim. Hij vervloekte mij met een verschrikkelijke vloek, op de dag dat ik naar Mahanaïm ging. Hij kwam echter ook naar de Jordaan, mij tegemoet. Toen zwoer ik hem bij YAHUVEH: Ik zal u niet met het zwaard doden!
9 Maar nu, houd hem niet voor onschuldig, want je bent een wijs man. Jij zult wel weten wat je met hem doen moet om zijn grijze haar met bloed in het graf te doen neerdalen.
10 David ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in de stad van David.
11 De dagen nu dat David over Israël geregeerd heeft, is veertig jaar. Zeven jaar heeft hij in Hebron geregeerd, en in Jeruzalem heeft hij drieëndertig jaar geregeerd.
12 Salomo zat op de troon van zijn vader David. Zijn koningschap werd zeer bevestigd.

Johannes 13:1-19;

1 En vóór het feest van het Pascha, toen YAHUSHUA wist dat Zijn uur gekomen was dat Hij uit deze wereld zou overgaan naar de Vader, heeft Hij de Zijnen, die in de wereld waren en die Hij liefgehad had, liefgehad tot het einde.
2 Toen dan de maaltijd plaatsvond en de duivel Judas Iskariot, de zoon van Simon, al in het hart gegeven had Hem te verraden,
3 stond YAHUSHUA, Die wist dat de Vader Hem alle dingen in handen gegeven had en dat Hij van GOD uitgegaan was en tot GOD heen ging,
4 op van de maaltijd, legde Zijn kleren af, nam een linnen doek en deed die om Zijn middel.
5 Daarna goot Hij water in de waskom en begon de voeten van de discipelen te wassen en af te drogen met de linnen doek die Hij om Zijn middel had.
6 Zo kwam Hij bij Simon Petrus en die zei tegen Hem: Meester, wilt Ú mij de voeten wassen?
7 YAHUSHUA antwoordde en zei tegen hem: Wat Ik doe, weet u nu niet, maar u zult het later inzien.
8 Petrus zei tegen Hem: U zult mijn voeten in der eeuwigheid niet wassen! YAHUSHUA antwoordde hem: Als Ik u niet was, hebt u geen deel met Mij.
9 Simon Petrus zei tegen Hem: Meester, niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd.
10 YAHUSHUA zei tegen hem: Wie gebaad heeft, heeft slechts nodig dat zijn voeten worden gewassen, want hij is al geheel rein. En u bent rein, maar niet allen.
11 Want Hij wist wie Hem verraden zou; daarom zei Hij: U bent niet allen rein.
12 Toen Hij dan hun voeten gewassen had en Zijn kleren weer had aangedaan, ging Hij weer aanliggen en zei tegen hen: Ziet u in wat Ik aan u gedaan heb?
13 U noemt Mij Leraar en Meester, en u zegt het terecht, want Ik ben het.
14 Als Ik dan, de Meester en de Leraar, uw voeten gewassen heb, moet ook u elkaars voeten wassen.
15 Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook u zult doen zoals Ik voor u heb gedaan.
16 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Een dienaar is niet meer dan zijn meester, en een gezant niet meer dan hij die hem gezonden heeft.
17 Als u deze dingen weet, zalig bent u als u ze doet.
18 Ik zeg dit niet van u allen; Ik weet wie Ik uitverkoren heb. Maar de Schrift moet vervuld worden:
Wie Mijn brood eet, heeft de hiel tegen Mij opgeheven.
19 Nu al zeg Ik het u voordat het gebeurt, opdat wanneer het gebeurt, u zult geloven dat Ik het ben.